Gedachten bij foto’s van Juliusz Dutkiewicz in de Boekovina (1867-1880)

 Juliusz Dutkiewicz, Landschaftsansicht mit einem Ölbohrturm in Sloboda, in der Bukowina (vom Bearbeiter vergebener Titel), 1867. Collectie: MAK Wien – MAK Museum Wien.

Iedereen heeft zich opgedirkt voor fotograaf Juliusz Dutkiewicz (1834-1908). De houten olieboortoren Zygmunt in de Boekovina is versierd. Het lijkt een circusact van trapezewerkers. Toen was dit voormalig hertogdom Oostenrijk-Hongaars gebied. Nu is het noorden van de Boekovina Oekraïens en het zuiden Roemeens.

Een toelichting bij de tentoonstelling Ölrausch und Huzulenkult – Fotografische Streitobjekte aus Galizien und der Bukowina (tot 26 maart 2023) in het Volkskundemuseum in Wenen zegt (vertaald): ‘De modernste industrie in de armste regio: nergens botsten de tegenpolen meer dan aan de rand van de Habsburgse monarchie. Terwijl petroleumingenieurs en speculanten Galicië en Boekovina naar de moderne tijd katapulteerden, zochten etnografen naar de overblijfselen van een veronderstelde originaliteit bij de mensen die in de ontoegankelijke oostelijke Karpaten woonden, naar ononderbroken tradities in kleding of handwerk, gebruiken of huizenbouw.’ De Hutsuls is een etnische groep waarvan er volgens opgave van de Roemeense overheid in 1930 nog 12.456 waren.

Juliusz Dutkiewicz: Ansicht der Schächte in den Petroleum-Minen in Słoboda Rungórska, Bezirk Kolomea, Ostgalizien, um 1880 © Scientific Library of the PAAS and the PAS in Cracow, FD 488.

In de foto’s van Juliusz Dutkiewicz uit de tweede helft van de 19de eeuw komen beide uitersten samen: de moderne en traditionele tijd. Of de vermeend traditionele tijd. Dus exploitatie en exploratie van deze streek die nu behoort tot de Oekraïense Oblast Iwano-Frankiwsk.

De verkenning van het eigen Oostenrijks-Hongaarse achterland past in een 19de eeuws patroon van koloniale machten die continenten verkenden en daarmee probeerden er hun stempel op te zetten. Economische en culturele macht gaan vaak nauw samen. Etnografisch onderzoek kan de claim op land of grondstoffen rechtvaardigen.

De benauwdheid van Oostenrijk-Hongarije was dat het geen koloniën had en daarom niet mee kon komen met de andere toenmalige Europese natiestaten die wereldwijd grondgebied veroverden. Dan blijft de innerlijke oriëntatiereis over. Tussen de boortorens door. Innerlijke exploratie lijkt een oud familielid van innerlijke emigratie.

Kritiek op culturele toe-eigening is onnozel. Het voorbeeld ‘Charlie Parker with Strings’

De autoriteit op het gebied van de muziek van altsaxofonist Charlie ‘Bird’ Parker (1920-1955) is Phil Schaap. Omdat zijn programma ‘Birdflight’ op WKCR is opgeschort wegens technische problemen van de zender (’the house of technical difficulties’ noemt Schaap het gekscherend) worden er momenteel herhalingen uitgezonden. Schaap heeft een eigen website waar sommige herhalingen ook zijn terug te horen. Zijn programma’s inclusief interviews met musici zijn getuigenissen die door reconstructie van het verleden dienen als archief van een langzaam verdwijnende Amerikaanse muziektraditie. Niet dat de Jazz verdwijnt, maar de verschijningsvorm van toen bestaat niet meer.

Schaap benadert de muziek vanuit verschillende invalshoeken. De Swing of Jazz van de jaren 1930 tot 1955 ziet hij als de popmuziek van toen. Een jazzmusicus als Charlie Parker was de Elvis Presley of The Beatles van zijn tijd. Dat valt voor een hedendaags publiek niet meer voor te stellen. Door Parkers samenwerking met klassieke musici, in de wandeling ‘With Strings’ genoemd bereikte Parker eind jaren 1940 en begin 1950 een aanzienlijke populariteit bij het grote publiek.

Parker is het voorbeeld ervan dat het debat over acculturatie en toe-eigening in de kunst onzinnig is en nergens toe leidt. Het is een nieuw soort apartheid dat etiketten plakt, schuttingen opricht en grenzen sluit tussen culturen. Daar heeft de kunst niets aan omdat in de kunsten ontleningen, bewerkingen en citaten zuurstof en inspiratie geven. Doorgaans wordt dat debat door niet-kunstenaars aangesneden die het niet om die kunst te doen is, maar om een politieke agenda. Als het over culturele toe-eigening (‘cultural appropriation’) gaat dan worden daar meestal witte kunstenaars mee bedoeld die zich elementen uit niet-witte culturen zouden toe-eigenen.

Nog levendig staat me een openbaar debat uit 2017 voor ogen in Galerie Sanaa dat werd gemodereerd door conservator Alexandra van Dongen waar kunstenaar Paul Bogaers (toen Tilburg, nu Amsterdam) door sommigen uit het publiek fel wel aangesproken over zijn gebruik van Afrikaanse elementen in zijn werk. Enkelen vonden het onaanvaardbaar wat hij deed. Zie hier mijn commentaar. Vorig jaar had ik het er nog met de kunstenaar over en de conclusie is dat het een brisant onderwerp is waar de kleinste misstap of de perceptie bij een deel van het publiek van een misstap tot een ontploffing in dat mijnenveld kan leiden. Kunstenaars voelen zich geïntimideerd door deze politieke activisten en zien er soms van af om die ‘andere’ elementen nog te gebruiken. Dat is verlies voor de kunst en winst voor de hokjesgeest.

Minder kritiek klinkt op ‘zwarte’ kunstenaars die uit de witte cultuur lenen. Hoewel wel degelijk in zwarte kringen het begrip ‘bounty’ opduikt, zwart van buiten en wit van binnen. Maar dan is de kritiek niet zozeer gericht op de toe-eigening van elementen uit een andere, vaak witte cultuur door de zwarte kunstenaar, maar om het verraad van de eigen cultuur.

Het is onbegrijpelijk waarom sommigen zo moeilijk doen over culturele toe-eigening en slagbomen in de kunst willen oprichten. Parker was een musicus in de traditie van de Amerikaanse jazz en blues, maar had tevens respect voor witte, Europese componisten als Igor Stravinsky en Edgar Varèse. Met zijn project ‘Charlie Parker with Strings’ doorbrak hij grenzen en werkte hij samen met witte klassieke musici als hoboïst Mitch Miller en waren de songs afkomstig van witte, vaak Joodse componisten uit de zogenaamde Tin Pan Alley songtraditie, zoals Cole Porter, Vernon Duke of George Gershwin.

Op een bijna identieke wijze zette in de jaren 1950 zangeres Ella Fitzgerald een nieuwe stap in haar carrière door de Songbooks van die Tin Pan Alley componisten en tekstschrijvers op de plaat te zetten. In een artikel noemt Jay Weiser de kritiek saai (‘vapid’) dat ze haar vocale stijl zou ‘witten’. Tegen het verwijt van psychologische acculturatie kan een kunstenaar zich moeilijk verdedigen omdat het vragen zet bij iemands motieven. Daarmee wordt de kunstenaar de kunst uitgezet.

De kritiek gaat in het voorbeeld van de populaire Amerikaanse muziek en de jazz ook voorbij aan het ontstaan ervan. Jazz is in New Orleans in de tweede helft van de 19e eeuw ontstaan door de samensmelting van Europese, Afrikaanse en Amerikaanse elementen. Dat is de ultieme weerlegging van het verbod op culturele toe-eigening. Drummer Pierre Courbois vatte dat ooit zo samen: ‘Jazz is multiculturele wereldmuziek, waarvoor de Europese ingrediënten net zo onmisbaar zijn geweest als de Afrikaanse kok’. Daarom is het logisch dat iemand als Charlie Parker de Europese elementen succesvol kon benadrukken zonder de jazz of zijn eigen opvatting ervan te verloochenen of te buiten te gaan.

Kunstvormen zijn doorgaans breder, samengestelder, gelaagder en gevarieerder dan politieke activisten in hun spookbeeld van uniformiteit en monotonie claimen. Daarom moeten kunstenaars van die dreigende, afkeurende kritiek uit politiek-activistische hoek zich geen snars aantrekken en gewoon over culturele grenzen gaan. Dat is namelijk de essentiële functie van kunst.

Foto: William P. Gottlieb, [Portrait of Charlie Parker, Carnegie Hall, New York, N.Y., ca. 1947]. Collectie: Library of Congress.

Anti-racisme beweging moet niet doorslaan in intolerantie: de inperking van fictie, expressie, drama en verbeeldingskracht

Het klopt dat ik Hanne, Marthe en Klaasje nog nooit zo zag. Want ik heb ze nog nooit gezien. Het is toch al een wonder dat toeschouwers een film die nog gedraaid moet worden al hebben gezien. Maar het gaat niet om de promotie van een film van meidengroep K3, maar om de kritiek daarop die nu al opborrelt. Op de maatschappelijke rugwind van de BLM-beweging. Volgens een bericht van Tim Engelbart op de rechtse site DDS scherpen scherpslijpers hun messen. Het is onduidelijk hoe breed en afwijkend hun kritiek is.

Deze critici van de film ‘K3 – Dans van de Farao’ hebben ongelijk. Want culturele toe-eigening of ‘cultural appropriation’ dat gaat over ‘de overname of het gebruik van elementen van een bepaalde cultuur door een andere cultuur’ wordt door hen te beperkt geïnterpreteerd. Dat leidt tot verboden en inperking van de vrijheid van expressie. Dat is ongewenst. Een neutrale term is het niet, want ‘toe-eigening’ bevat de noties ontfutselen, wegnemen of inpikken. Daarom valt te bezien of het voor een debat niet een onbruikbare term is die het gesprek over de overname van culturele of sociale kenmerken door een andere groep (acculturatie) bij voorbaar framet, politiseert en dichttimmert. De term ‘toe-eigening’ suggereert dat machtsverhoudingen tussen groepen de natuurlijke overname van elementen van de ene in de andere cultuur onmogelijk maakt.

Dit gaat over identiteitspolitiek, ofwel over de vraag wie een in etniciteit gegrond verhaal mag claimen en mag ‘vertellen’. De hardliners stellen scherpe grenzen. In het geval van Egypte hebben de critici kritiek op het feit dat een Vlaamse of Nederlandse zangeres zich voordoet als iemand met een Egyptische etniciteit. Het lijkt erop dat ze menen dat alleen een Egyptenaar zich als Egyptenaar mag voordoen. Zelfs in een dramatisering van productiemaatschappij Studio100 Group die duidelijk een illusie is en geen weergave van de realiteit.

De critici houden blijkbaar niet van acteren, dus van ‘het doen alsof’. Of ze begrijpen de essentie niet van dramatisering en drama. In theaterstukken en films spelen acteurs doorgaans karakters met een andere achtergrond dan die van henzelf. De 21ste acteur die in een achterstandsbuurt geboren is kan moeiteloos de koning uit een 16de eeuws stuk van William Shakespeare verbeelden. Dat is de magie van het rollenspel. Dat is geen grap of mode, maar inderdaad een act. In de realiteit van deze critici liggen identiteiten onwrikbaar vast. Juist die onwrikbaarheid reduceert mensen tot één identiteit waaraan ze niet kunnen ontsnappen. Deze critici bouwen muren in de samenleving die mensen in hun apartheid niet mogen overschrijden.

De term suggereert dat culturele toe-eigening een overtreding is en daarom ontoelaatbaar. Dat is echter nog maar de vraag. Mag een wit iemand uitsluitend een wit verhaal vertellen of mag een wit iemand een zwart verhaal vertellen? En mag omgekeerd een zwart iemand een wit verhaal vertellen? Sommige gemeenschappen claimen dat ‘hun’ verhaal ‘hun’ eigendom is en dat een ander van een andere groep daar vanaf moet blijven. Dat gaat tot en met het eigen ontstaan en de voorouderverering aan toe. Dat is een kortzichtig standpunt.

Culturele toe-eigening die op scherp wordt gezet door een radicale minderheid is hypocrisie, dwingelandij en paradoxaal genoeg ook emancipatie van die minderheid. Het is een manier om machtsverhoudingen en culturele hegemonie te doorbreken. Daarom moet er een zeker begrip voor opgebracht worden. Maar als onverdraagzaamheid van een meerderheid wordt beantwoord met onverdraagzaamheid van een minderheid, dan is dat geen verbetering. Deze critici van de film van K3 haken aan bij terecht protest dat racisme bestrijdt, maar slaan door in hun kritiek door drama, expressie en verbeeldingskracht ondergeschikt te willen maken aan hun politieke opvattingen. Dat is een doodlopende weg voor allen die eindigt in collectieve segregatie.

Foto 1: Schermafbeelding van deel berichtZO ZAG JE KLAASJE, HANNE EN MARTHE NOG NOOIT!’ van productiemaatschappij Studio100 Group, 29 juni 2020.

Foto 2: Schermafbeelding van deel artikelJa hoor! Ook K3 gecancelled wegens “racisme”: Egyptisch verkleedpartijtje is “culturalappriopriation”’ van Tim Engelbart op DDS, 29 juni 2020.

Modehuis Carolina Herrera beschuldigd van culturele toe-eigening. Wat moeten we ermee?

De Resort 2020 Collection van de Venezolaans-Amerikaanse ontwerpster Carolina Herrera wordt beschuldigd van culturele toe-eigening. In een reactie reageert de Mexicaanse historica en deskundige van traditionele stoffen Manuela López-Mateos met afschuw op de collectie Carolina Herrera. De traditionele Mexicaanse ontwerpen waar het modehuis zich op baseert zouden ‘behoren tot specifieke inheemse gemeenschappen’. López-Mateos: ‘Wanneer een vrouwelijke of mannelijke ontwerper deze elementen neemt zonder toestemming te vragen en zonder een samenwerking aan te gaan met de ambachtslieden, stelen ze feitelijk’. Maar behoren de ‘culturele elementen’ exclusief aan de specifieke inheemse gemeenschappen toe?

De term ‘culturele toe-eigening‘ -in het Engels ‘cultural appropriation– gaat volgens genoemd lemma van Wikipedia over ‘de overname of het gebruik van elementen van een bepaalde cultuur door een andere cultuur’. Een neutrale term is het niet, want ‘toe-eigening’ of ‘appropriation‘ bevat de noties ontfutselen, wegnemen of inpikken. Daarom valt te bezien of het voor een open debat niet een onbruikbare term is die het gesprek over de overname van culturele of sociale kenmerken door een andere groep (acculturatie) bij voorbaar politiseert, dichttimmert en een bepaalde richting opstuurt. De term ‘toe-eigening’ suggereert dat machtsverhoudingen tussen groepen de natuurlijke overname van elementen van de ene in de andere cultuur onmogelijk maakt.

Dit gaat over identiteitspolitiek, ofwel over de vraag wie een specifiek in etniciteit gegrond verhaal mag ‘vertellen’. De term alleen al suggereert dat culturele toe-eigening een overtreding is en daarom ontoelaatbaar en ongewenst. Dat is echter nog maar de vraag. Mag een wit iemand uitsluitend een wit verhaal vertellen of mag een wit iemand een zwart verhaal vertellen? Sommige gemeenschappen menen en claimen dat ‘hun’ verhaal ‘hun’ eigendom is. Tot en met het eigen ontstaan en de voorouderverering aan toe.

Dit heeft alles met identiteit en zelfbewustheid te maken. Die begrippen die zo in de mode zijn. Nu ook in de mode. Waarbij zelfbewustheid negatief uitpakt als weerbaarheid en zelfverzekerdheid omslaan in gekwetstheid en een defensieve houding. Dan gaan het groepsgevoel en de emancipatiestrijd boven de verbinding met anderen. Waarbij kunst en cultuur, niet meer universeel toegankelijk voor iedereen is, maar afgesloten wordt voor anderen. De commerciële invalshoek van Carolina Herrera helpt er niet aan me om begrijp voor de Resort 2020 Collection pop te brengen. De interventie van de Mexicaanse overheid om het erfgoed te verdedigen wekt juist wel begrip. Maar toch moeten we oppassen om mee te gaan in dat verhaal van toe-eigening dat grenzen opwerpt waar die voorheen niet waren. Al zijn het grenzen aan de commercie.

Foto: Carolina Herrera New York, Resort 2020, Look 7.

Controversiële kunst van Margaret Bowland in Raleigh’s CAM. Wie heeft het laatste woord over de grenzen aan de kunst?

In de media is kunst die controversieel genoemd wordt, pas kunst die de volle aandacht krijgt. Neem de tentoonstelling ‘Painting the Roses Red’ van Margaret Bowland in het Contemporary Art Museum (CAM) in Raleigh, North Carolina. Daar klinkt kritiek op. Haar werk zou doel missen. Zij als in de staat geboren witte kunstenares zou zich volgens sommige critici het zwarte verhaal toe-eigenen. Anderen, zoals conservator Dexter Wimberly nemen het voor Bowland op. De meningen zijn verdeeld. Er waait een hoop stof op.

Wie heeft er gelijk en wie stelt grenzen aan de kunst? Bezondigen Bowlands critici zich aan omgekeerde apartheid en censuur? Naar aanleiding van een kunstenaarsdebat van conservator Alexandra van Dongen van het Wereldmuseum/Boijmans met kunstenaar Paul Bogaers in 2017 in Galerie Sanaa, Utrecht naar aanleiding van de tentoonstelling Apparitions van de Frans-Gabonese kunstenaar Myriam Mihindou schreef ik het onderstaande. Uit de heftige publieksdiscussie bleek dat dit een onderwerp is dat niemand ongemoeid laat.

De term ‘culturele toe-eigening‘ -in het Engels ‘cultural appropriation– gaat volgens genoemd lemma van Wikipedia over ‘de overname of het gebruik van elementen van een bepaalde cultuur door een andere cultuur’. Een neutrale term is het niet, want ‘toe-eigening’ of ‘appropriation‘ bevat de noties ontfutselen, wegnemen of inpikken. Daarom valt te bezien of het voor een open debat niet een onbruikbare term is die het gesprek over de overname van culturele of sociale kenmerken door een andere groep (acculturatie) bij voorbaar politiseert, dichttimmert en een bepaalde richting opstuurt. De term ‘toe-eigening’ suggereert dat machtsverhoudingen tussen groepen de natuurlijke overname van elementen van de ene in de andere cultuur onmogelijk maakt.

(…) Uiteindelijk is het een vraag over de vrijheid van de kunstenaar en wat in de beroepspraktijk zwaarder telt. Wat is de ultieme opdracht van een kunstenaar? Die vraag wordt in de openbaarheid niet zo vaak gesteld en getoetst aan de hand van een sprekend voorbeeld. Daarom was het in Galerie Sanaa een interessant debat dat verder ging dan een gesprek over culturele toe-eigening. Moet de kunstenaar zich ondergeschikt maken aan culturele, sociale en politieke beperkingen en gevoeligheden of is het de functie om door hokjes te breken? Zelfs als dat onopzettelijk en terloops gebeurt.

Foto: Margaret Bowland, ‘Wedding Cake, 2009’; Oil on linen, 82 x 66 inches. Uit de serie: ‘Excerpts from the Great American Songbook’.

Gesprek in Galerie Sanaa met Paul Bogaers. Over bezieling, culturele toe-eigening en de grenzen van de kunstenaar

pb1

Gisteren was er in Galerie Sanaa in Utrecht een tweegesprek van de Tilburgse kunstenaar Paul Bogaers met de conservator van Museum Boijmans van Beuningen en het Wereldmuseum Alexandra van Dongen. Door de enthousiaste deelname van het publiek van enkele tientallen mensen aan het gesprek werd het een levendige avond. Toen de term ‘appropation‘ of ‘toe-eigening’ klonk kwam het debat in onbekende wateren terecht.

De term ‘culturele toe-eigening‘ -in het Engels ‘cultural appropriation– gaat volgens genoemd lemma van Wikipedia over ‘de overname of het gebruik van elementen van een bepaalde cultuur door een andere cultuur’. Een neutrale term is het niet, want ‘toe-eigening’ of ‘appropriation‘ bevat de noties ontfutselen, wegnemen of inpikken. Daarom valt te bezien of het voor een open debat niet een onbruikbare term is die het gesprek over de overname van culturele of sociale kenmerken door een andere groep (acculturatie) bij voorbaar politiseert, dichttimmert en een bepaalde richting opstuurt. De term ‘toe-eigening’ suggereert dat machtsverhoudingen tussen groepen de natuurlijke overname van elementen van de ene in de andere cultuur onmogelijk maakt.

Bogaers bedient zich van een vormentaal die refereert aan Afrikaanse objecten, zoals maskers en totems. Het komt voort uit wat de kunstenaar zelf een onderzoek noemt. Waarbij voor hem het proces van zoeken en vinden leidend is. De interesse voor de bezieling van objecten deed hem uitkomen bij tribale, Afrikaanse kunst omdat daar de afstand tussen object en bezieling (animisme) klein zou zijn. Dat laatste is wat hij zoekt.

pb2

Zonder dat hij dat met zoveel woorden zegt valt het aanhaken bij de Afrikaanse vormentaal op te vatten als maatschappijkritiek op het Westen. Vanwege die ontbrekende bezieling. Zonder dat Bogaers de Europese vormentaal verlaat, want hij blijft een hedendaagse kunstenaar in de Westerse kunsttraditie. Het is geen gesloten wereldbeeld van een eigen mythologie die hij als bron voor zijn werk geconstrueerd heeft, maar een open proces waarvan het vervolg ongewis is. Het ‘lenen’ bij Afrikaanse -of etnografische kunst in algemene zin- vat Bogaers op als een culturele overname die zijn onderzoek voedt zonder dat hij een bewuste uitspraak doet over Afrikaanse tradities of vormentaal. Al helemaal niet heeft hij de bedoeling zich iets ‘toe te eigenen’.

Die uitleg begreep het publiek van de vlot sprekende Bogaers, maar een deel ervan bleef zitten met twijfels of het wat hij in zijn onderzoek doet kan accepteren. Niet dat het hem kwade bedoelingen of culturele exploitatie verweet, maar eerder gemakzucht of lichtzinnigheid. Uiteindelijk is het een vraag over de vrijheid van de kunstenaar en wat in de beroepspraktijk zwaarder telt. Wat is de ultieme opdracht van een kunstenaar? Die vraag wordt in de openbaarheid niet zo vaak gesteld en getoetst aan de hand van een sprekend voorbeeld. Daarom was het in Galerie Sanaa een interessant debat dat verder ging dan een gesprek over culturele toe-eigening. Moet de kunstenaar zich ondergeschikt maken aan culturele, sociale en politieke beperkingen en gevoeligheden of is het de functie om door hokjes te breken? Zelfs als dat onopzettelijk en terloops gebeurt.

Foto’s: Gesprek van Alexandra van Dongen met Paul Bogaers op 24 februari 2017 in de marge van de tentoonstelling ‘Apparitions’ (te zien tot en met 11 maart) met Paul Bogaers en Myriam Mihindou in Galerie Sanaa, Utrecht.

Wereldmuseum na succesvolle publieksactie gered met behoud van ‘Rotterdams karakter’. Wat zegt dat over het kunstklimaat?

imageproxy-aspx

Gisteren nam de Rotterdamse gemeenteraad een motie aan van PvdD, SP, PvdA, NIDA, GroenLinks en D66 over het Wereldmuseum. Dat gebeurde binnen het kader van het Cultuurplan 2017-2020. Hiermee spreekt de raad zich uit voor een zelfstandige positie van het Wereldmuseum binnen de samenwerking met het Nationaal Museum voor Wereldculturen. Door toedoen van de vorige directeur Stanley Bremer was het museum door vercommercialisering in een negatieve spiraal terechtgekomen. Onder druk van raad en toenmalig wethouder Adriaan Visser (D66) trad Bremer in april 2015 terug. Met het aannemen van deze motie is de actie afgerond om het Wereldmuseum te redden als autonoom museum ‘met een Rotterdams karakter’. Als sluitstuk omarmt wethouder Pex Langenberg (D66) de motie. Zodat voor de komende vier jaar de financiering, het Rotterdams profiel, tentoonstellingsprogramma, beheer van de collectie en monitoring door de RRKC zijn gegarandeerd.

Sinds 2012 verschenen hier meer dan 30 stukken over het Wereldmuseum. Ze volgden de ontwikkelingen op de voet door onder meer de weergave van bronnen binnen het Wereldmuseum die zich op straffe van ontslag publiekelijk niet konden uiten. En gaven er commentaar op. Door de jaren heen verschoof het accent van de aandacht voor het ontzamelbeleid naar kritiek op de aanpak van Bremer en de afwachtende houding van de opeenvolgende Rotterdamse gemeentebesturen. Na enkele kleinere publieksacties (met onder andere Boris van Berkum) kreeg in de zomer van 2014 een grotere publieksactie smoel met kunstenaar Olphaert den Otter die zich grotendeels op Facebook afspeelde. In de politiek was het Ruud van der Velden (PvdD) die initiatief nam, maar ook anderen als Jos Verveen (D66), Sun van Dijk (SP), Co Engberts (PvdA) toonden zich betrokken.

Het waren echter betrokkenen uit museumsector, partijpolitiek en openbaar bestuur die achter de schermen het verschil maakten. Reden voor die krachtenbundeling kan niet los worden gezien van een verslechterend kunstklimaat. Teken daarvan was de bovenproportionele korting op de landelijke cultuurbegroting die door het afbraakbeleid van toenmalig staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD) vanaf 2011 in gang werd gezet. Vooral Zijlstra’s minachting voor kunst en gepoch geen affiniteit met de kunstsector te hebben maakte velen die de kunst een warm hart toedroegen ziedend en machteloos. Het was patjepeeër Zijlstra tegenover een bovenlaag van kunstminnenden die zich aan de kant gezet voelden. Niet zozeer persoonlijk, maar eerder waar het de waarden betrof die ze belangrijk vonden. Het Wereldmuseum werd zo een streep in het zand die velen voor en achter de schermen konden trekken om de dikdoener Stanley Bremer en al die andere populisten die de kunst wilden uitverkopen een halt toe te roepen. Het cultuurbeleid is echter nog steeds niet gerepareerd zoals het voor Zijlstra was. Evenmin is het verder afgebroken. Het blijft halfslachtig hangen tussen hoop en vrees.

Een commentaar van december 2012 vatte die mentaliteit van de patjepeeërs en kunsthaters samen: ‘Het goede leven van wijnen, spijzen, gesprekken en ons soort mensen zet alle neuzen een kant op. Soms feestneuzen als er feest te vieren valt, soms wijsneuzen die het samen beter weten dan de professionals uit politiek of museumwereld. Weldenkende burgers zijn tevreden met zichzelf. En elkaar. Als individuen vinden ze elkaar in een groepsgevoel dat afkeer voor regelzucht uitstraalt. In het oprekken van de grenzen voelen ze zich weer de provo’s die ze nooit waren. Hun tweede jeugd neemt hen de kans niet af het alsnog te worden. In het schoppen tegen het establishment dat ze zelf vormen. Vanuit de luxe. Zo werkt kunst als glijmiddel.

Via emotie mobiliseert directeur Bremer steun voor zijn plan om de Afrikacollectie te verkopen. Zijn museum loopt uit de pas met de museumsector in het oprekken van de LAMO-richtlijn, en de gemeente Rotterdam doet hetzelfde door de deur voor de verkoop van topstukken open te zetten. Maar kritiek werkt niet, omdat dat daar aan dat gebouw aan de Maas alleen maar opgevat wordt als een bevestiging van het eigen gelijk.

Oprekken van grenzen is in lijn met de handel in Afrikaanse etnografica die is geconcentreerd in Brussel en Parijs. Deze handel met grote winstmarges vertoont de trekken van de Roomse kerk en de maffia. Uiterlijk vertoon, ex-communicatie, strenge hiërarchie, witwassen van valse objecten en omerta zijn de kenmerken. Verkoop van de Afrikacollectie speelt zich af in dit schemergebied waar handelaren zich opdringen omdat ze winst ruiken. Liefst via onderhandse verkoop. Raadgevers en clandestiene handelaren wisselen elkaar af. De directeur die kennis mist vaart blind op anderen. Hij zet de Afrikacollectie in de etalage om als een Robin Hood aan de Maas te nemen van de gemeenschap en te geven aan z’n medestanders.’

Dat het Wereldmuseum voor de poorten van de hel uit de handen van de praatjesmakers en de kunsthaters is gered heeft grote symbolische waarde. Maar het feit dat het kon slagen door de inzet van enkelen is ook wrang. Dit soort publieksacties komt immers door toevalligheden tot stand. Niet voor elke bedreigde culturele instelling die het waard is om gered te worden wordt zo’n actie op touw gezet. Als deze succesvolle actie een incident is, dan houdt dat nog lang geen structurele verbetering van het kunstklimaat in. De golf van rechts-populisme die delen van de politiek en bevolking overrompelt maakt somber. Overschatting ervan lijkt echter nog de grootste bedreiging van het democratisch proces. Vooral media en partijpolitiek moeten niet meegaan in projecties en angstdenken, maar gewoon de traditionele waarden beschermen. Daar is kunst er één van. De les van het Wereldmuseum is daarom uiteindelijk positief. Samenwerking van politici en burgers met een beroep op deskundigen en met mobilisatie van sociale en gevestigde media kan het verschil maken. QED.

Foto: BaHuana-Beeld uit de collectie van het Wereldmuseum, Beneden Congo.

Wereldmuseum maakt nieuwe start met AFRIKA 010. Geen doorstart zonder investering. Een terugblik

13124483_1022919657836380_2648610787077600993_n

 

Update 7 september 2016: Eind goed, al goed met het Wereldmuseum, dankzij de inspanningen van velen onder wie kunstenaar Olphaert Den Otter die een persoonlijk portret in de NRC krijgt. Hij is trouwens eerder intermediair dan klokkenluider. Het Rotterdamse gemeentebestuur gaat in een collegebrief van 6 september voorbij aan het advies van de RRKC dat door velen als onwerkbaar werd beoordeeld en pleit ervoor ‘alle museale functies te herstellen’ en stelt daarvoor ‘een bedrag van jaarlijks 5 miljoen euro maximaal’ beschikbaar. Hier de verdeling van de cultuurbegroting over de verschillende instellingen. De gemeenteraad moet er nog mee instemmen. Zoals uit een brief van directeur van het NMVW Stijn Schoonderwoerd blijkt volgt het gemeentebestuur de musea ingefluisterde constructie (‘Het gekozen model kan het best omschreven worden als een bestuurlijk organisatorische integratie zonder over te gaan tot een juridische fusie’).

Gisteren opende de tentoonstelling AFRIKA 010 in het Rotterdamse Wereldmuseum. Met een aparte website die gisteren de lucht in ging en de inhoud van de catalogus vol faits divers bevat die door Veenman+ wordt uitgegeven. De opening die met 600 bezoekers goed bezocht werd was op te vatten als een botsing tussen het oude en het nieuwe regime. De ontvangst was warm en genereus zodat de verwaaide bezoekers die gewoontegetrouw de weg naar de Willemskade weten te vinden niet verrast werden. Het overvolle programma met een lengte van meer dan 2 uur was het enige schoonheidsfoutje van de dag. AFRIKA 010 is uit eigen collectie samengesteld door curator Paul Faber. In vele opzichten een tentoonstelling met een geschiedenis.

In september 2011 besteedde ik voor het eerst aandacht aan het Wereldmuseum in een commentaar over het afstoten van The Schoolboys van Marlene Dumas door Museum Gouda dat de museumwereld onaangenaam verraste. De echte reden waarom dit schilderij geveild moest worden is nog steeds niet door directeur Gerard de Kleijn geopenbaard, zodat we het moeten doen met een rammelende uitleg. Zie hier de kern van de kritiek op het beleid dat tot verkoop leidde. Antwoorden op kamervragen wezen op de smalle marges van musea die wilden ontzamelen. Afstoffen van beleid leidde tot herbevestiging van richtlijnen en floot museumdirecteuren terug die over de rand gingen. De paradox van het antwoord van toenmalig staatssecretaris Halbe Zijlstra op kamervragen van SP’er Jasper van Dijk over de collectie van het Wereldmuseum leek dat het haaks stond op de kaalslag in de kunst die het kabinet Rutte I van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV vanaf 2010 inzette.

Het was geen paradox, maar het doorschuiven van verantwoordelijkheid zonder voldoende financiering naar een bestuurlijk lager niveau zoals later ook de zorg overkwam. Zijlstra antwoordde in 2011: ‘Ik ga ervan uit dat gemeenten, provincies en rijksoverheidsorganen de musea die hun collecties beheren in staat stellen die codes na te leven en zelf die codes als kader hanteren bij het verlenen van volmachten om voorwerpen af te stoten. (..) De beoordeling van de vraag of een voorstel van het Wereldmuseum binnen deze codes past ligt bij de Gemeente Rotterdam.’  Dit leidde begin 2014 in Rotterdam tot opstellen van de Rotterdamse regels

In die vijandelijke omgeving van lokale musea, museumsector, kunstfondsen, kunstenaars, kunstliefhebbers en -verzamelaars, steun op lokaal niveau van D66 en linkse partijen en op landelijk niveau van een kabinet van VVD, CDA ‘dat op de centen paste’ onderschatte toenmalig directeur van het Wereldmuseum Stanley Bremer de oppositie en het monsterverbond tegen zijn plannen om delen van de collectie te verkopen om een reservefonds van tientallen miljoenen op te bouwen voor de exploitatie. Bremer staarde zich blind op z’n inner circle van Rotterdamse Leefbaar- en VVD-getrouwen die lak hadden aan regels. Zijn rol als Robin Hood aan de Maas om te nemen van de gemeenschap en te geven aan z’n medestanders bleek potsierlijk en ondeugdelijk.

Het Wereldmuseum is door de inspanning van velen die nooit in de openbaarheid traden voor de poorten van de hel weggesleept. In de openbaarheid waren het onder meer Boris van Berkum, Olphaert Den Otter, Sjors van Beek, raadslid Ruud van der Velden en ikzelf die de voorstanders trachtten te motiveren om in actie te komen. Die berichten motiveerden het personeel van het Wereldmuseum dat zich geschoffeerd voelde door Bremer. Ze klampten zich vast aan kritiek die op een omslag kon wijzen. Vooral voor de zomer van 2014 verliep dat moeizaam, maar daarna kreeg de actie wind in de zeilen. De burgerbeweging die kunstenaar Den Otter wist op te tuigen was een prachtig voorbeeld van activistische politiek door burgers. Het was ook een front en focus voor anderen om door te drukken en de cultuurbarbaren zoals die gesymboliseerd werden door museumdirecteuren als Gerard de Kleijn of Stanley Bremer terug te wijzen en op hun plek te zetten.

De geschiedschrijving van deze kwestie is nog niet rond zoals een artikel van Claudia Kammer in NRC ter gelegenheid van de opening van AFRIKA 010 verduidelijkt. Het had de misleidende titel ‘Spookverhalen bleken niet waar’ die over de collectie Sanders leek te gaan, terwijl dat nauwelijks uit de tekst bleek. Spookverhalen blijken wel degelijk waar, want dat alle stukken uit de gemeentelijke collectie er uiteindelijk nog zijn wil niet zeggen dat ze zonder het hierboven geschetste monsterverbond van opposanten tegen het ontzamelbeleid van directeur Bremer niet verkocht zouden zijn aan kunsthandelaren in Madrid, Brussel, Parijs of Londen.

13095739_1022919757836370_5920450050971882555_n

Hoe verder? Het Wereldmuseum is met AFRIKA 010 en interim-directeur Jan Willem Sieburgh de goede weg ingeslagen, maar de steun ervoor moet vastgehouden worden. In Nederland wordt kunst niet vanzelfsprekend gekoesterd. Dat moet elke keer weer bevochten worden. Ik omschreef een jaar geleden wat nodig is voor een levensvatbare doorstart: 1) politieke steun van de gemeente Rotterdam inclusief het herstel van het oude niveau van subsidie om tot een levensvatbaar bedrijfsmodel te komen; 2) heroriëntatie van het gebouw op tentoonstellingen en collectie (beheer, documentatie, ontsluiting), en afwaarderen van de niet-kerntaken (restaurant, banqueting) die trouwens toch verliesgevend waren; 3) herstel van de kerntaken van het museum door het opnieuw opbouwen van een wetenschappelijke staf en een tentoonstellingsafdeling die zo’n twee grote, vier middelgrote en zes kleinere presentaties per jaar maakt ; 4) herstel van het vertrouwen bij politiek, publiek, museumsector en collega-volkenkundige musea, bruikleengevers, vermogensfondsen en sponsoren.

Foto: Impressies van de opening van de tentoonstelling ‘AFRIKA 010‘ in het Wereldmuseum, 28 april 2016. Credits: Lydia van Oosten.

Open brief aan Aboutaleb: het doorzicht van Olphaert den Otter

imageproxy.aspx

Beeldend kunstenaar, activist en Rotterdammer Olphaert den Otter schreef op verzoek van het tijdschrift Metropolis M een brief aan burgemeester Aboutaleb van Rotterdam. Op mijn vraag waarom hij de brief nou precies aan de burgemeester stuurde antwoordde Den Otter op zijn Facebook-pagina waar hij de brief doorplaatste: ‘In zekere zin is de brief symbolisch. De brief is een bericht. Strijden deed ik – deden we – met werkelijke politieke krachten. Overigens is dat een strijd die ook deels symbolisch is, omdat de politieke werkelijkheid nogal verschilt van de werkelijkheid die jij en ik en Jan en Alleman hem kennen. Maar nu, in een soort flash back, wilde ik me richten tot de burgervader van deze stad. Hij krijgt hem ook nog in de bus. Ik had hem ook aan de koning kunnen schrijven. Was ook mooi geweest.

Los van zijn inhoudelijke betrokkenheid en deskundigheid verdient Olphaert den Otter steun omdat hij pleit voor het weer aan de macht brengen van de verbeelding. Als een echo van provo opent hij vergezichten die door het openbaar bestuur gesloten zijn. Den Otter stapt uit het frame van de politiek die door de politiek zelf doorgaans teruggebracht wordt tot partijpolitiek. Wat we nu zo grotesk zien bij het WM in de benoemingen van zowel de kern van de RvT als de interim directeur: partijpolitieke benoemingen die ver van de burger afstaan. Dit adres van Olphaert den Otter is een meesterzet omdat het de weg naar de burger opent.

Geachte heer Aboutaleb,

Hoe u de afgelopen tijd de gebeurtenissen rond het Wereldmuseum Rotterdam hebt beleefd weet ik niet. Misschien zag u rimpels in de vijver, meer niet. Of gedoe rond het college van b & w, wat u vermoedelijk betreurt. Ik hoop echter dat u zag dat hier iets heeft plaatsgevonden dat een diepliggende oorzaak heeft. Als deze niet onderkend wordt kan zich hetzelfde drama opnieuw voltrekken. Mag ik met u de gebeurtenissen langslopen en steeds verder afdalen, op zoek naar die oorzaak?

Oppervlakkig gezien heeft de directeur van het Wereldmuseum zich slecht van zijn taak gekweten. Het museum is niet op orde, de collectie in gevaar, bezoekersaantallen dalen, de eigen inkomsten eveneens. En dat ondanks de plannen van de directeur om in 2016 onafhankelijk te zijn van gemeentelijke subsidies. Dat is natuurlijk allemaal niet best, dus is de directeur teruggetreden uit al zijn functies.
Eén laag dieper zien we falende controle door een Raad van Toezicht, die het laatste jaar ook nog eens defungerend was, door verlopen termijnen van alle leden.
Nog een laag dieper zien we het Gemeentebestuur en de Gemeenteraad die van alle opzichtige gebreken bij het museum onkundig zijn. Bovendien is daar de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (RRKC) die uw college adviseert. Tot zeer kort voor de val van de directeur was deze raad laaiend enthousiast over hem.

Om dit allemaal te begrijpen moeten we nog een trede afdalen. Het is namelijk merkwaardig dat de chaos in het museum aan het licht moest worden gebracht door de media (de Groene Amsterdammer verdient veel lof) en door de Publieksactie Wereldmuseum, die bestaat uit betrokken burgers – in deze kwestie amateurs (dat betekent: liefhebbers). Zij hebben de verantwoordelijken slechts met de grootste moeite van de werkelijke stand van zaken kunnen overtuigen. Hoe is dat mogelijk?
Men zag het niet. Omdat men het niet wilde zien. Men zag liever een geslaagde ‘cultureel ondernemer’ die een museum runt op een nieuwe manier. Rotterdam zou zo laten zien dat het kon: cultuur aanbieden op het allerhoogste niveau en nog gratis ook, want het zou zich allemaal zelf gaan bedruipen. Het bleek toch gewoon een fabeltje.

Nu gaan we de laatste trede af. Dit alles heeft kunnen gebeuren doordat:
1 – het idee heeft postgevat dat cultuur een ‘product’ is als ieder ander
2 – Rotterdam geen idee heeft wat voor stad ze wil zijn.
Cultuur lijkt wel een beetje op natuur. Beiden lijken volkomen vanzelfsprekend aanwezig, maar spring je er onzorgvuldig mee om dan zijn ze zomaar in gevaar en komt het niet vanzelf weer goed. Cultuur is geen handelswaar. Het is ook niet zo dat het wel zonder kan, als er geen vraag naar is. Cultuur heeft geen nut. Cultuur heeft zin. Daarom behoeft cultuur aandacht, liefde en bescherming.
Terug naar Rotterdam. De aantrekkingskracht van een stad wordt vrijwel altijd bepaald door een goed cultureel klimaat. Zo’n stad is rijk. Ik bedoel nu rijk in aanbod, maar mocht u het anders gelezen hebben, dan mag dat ook. Want beide betekenissen gaan in de regel samen.

U snapt waar ik heen wil: zo’n stad is Rotterdam nu niet. Rotterdam kreeg van de geschiedenis weinig cultuur cadeau. En dan zou juist in deze stad de cultuur uit zichzelf gaan bloeien. Wat een misvatting! Wie niet zaait oogst niet.

Het is nu zaak een vergezicht te schetsen van de stad die Rotterdam wil zijn, als ze niet wil wegglijden in volstrekte onbeduidendheid. Daarvoor is een regelrechte cultuuromslag nodig. Goed woord eigenlijk, in dit verband.
Het is niet meer dan logisch dat het Wereldmuseum weer een prominente rol gaat spelen in de stad met een ‘wereldhaven’; een stad die zich er bovendien op laat voorstaan 200 nationaliteiten veilig en welvarend te huisvesten en werk aan te bieden. Omring u met de beste adviseurs die u kunt vinden. Zoek geen praktische oplossing voor het Wereldmuseum, maar een inhoudelijke. Zit de culturele potentie van het museum niet langer in de weg met bestuurlijke desinteresse en laissez-faire. Blaas in het vuur! Omarm initiatieven. Geef ruimte. Ik heb nog niet één keer gezegd: geef geld. Een gezond cultureel klimaat is voor iedere stad van vitaal belang. Investeren daarin is vanzelfsprekend. Maar vanzelfsprekende zaken moet je willen zien.
De situatie rond het Wereldmuseum biedt Rotterdam de kans om te bouwen aan een spraakmakend etnografisch museum, dat alle burgers van deze internationale stad bedient en andere bezoekers trekt. Niet met een horeca-lijmstok, maar met haar eigen topcollectie en een inhoudelijk overtuigend plan. Etnografische musea voeren een levendig debat over de omgang met hun koloniale collecties. Dit is het moment waarop Rotterdam die arena moet betreden. Eerst als luisteraar – want we hebben onze tijd zitten verdoen en niet opgelet. Maar als we vlotte leerlingen zijn (lees: aantrekken) kunnen we in het prachtige gebouw aan de Willemskade – waar het museum op 1 mei 2015 al 130 jaar haar huis heeft – spoedig meepraten.
Het is weer eens mouwen opstropen in Rotterdam. Heerlijk!

Met vriendelijke groet,

Olphaert den Otter
Beeldend kunstenaar en initiatiefnemer Publieksactie Wereldmuseum Rotterdam

Foto: Neksteun uit de Democratische Republiek Congo, Hemba. eind 19de eeuw. Collectie: Wereldmuseum, inventarisnummer 29821.

Onderzoek Luiten constateert neerwaartse spiraal Wereldmuseum

Vanmiddag beantwoordde Gitta Luiten technische vragen in de commissie Zorg, Onderwijs, Cultuur en Sport van de Rotterdamse raad over haar onderzoek (‘quick scan’) over het Wereldmuseum. Zodat de politieke vragen en mogelijke zelfreflectie van de politieke partijen nog niet aan de orde kwamen. Dat volgt later in een overleg met cultuurwethouder Adriaan Visser. In november 2014 was haar door het College de opdracht verstrekt ‘om onderzoek te doen naar de financiën, de bedrijfsvoering, de invulling van de museale functie en wijze waarop met de collectie wordt omgegaan door het Wereldmuseum.’ Eindconclusie van Luiten is dat het Wereldmuseum gevangen zit in een neerwaartse spiraal waaraan het niet kan ontsnappen. Dus: hoe nu verder?

In een Collegebrief zegt wethouder Visser dat er verschillende maatregelen nodig zijn: ‘Er moeten zaken verbeteren binnen het museum, in de governance {de driehoek gemeente/Raad van Toezicht/directie), maar ook binnen de gemeentelijke organisatie zelf.’ Acties die specifiek het Wereldmuseum betreffen lopen via de Raad van Toezicht waarvan tot nu toe slechts twee leden opnieuw zijn benoemd en die eind april op volle sterkte moet zijn. Voorzitter Harry Kramer geeft aan met Bremer ‘in gesprek te gaan’. De scenario’s voor de toekomst worden nu onderzocht. De gemeente Rotterdam zal diep in de buidel moeten tasten om de door toedoen van directeur Bremer ontstane schade van het mislukte experiment van verzakelijking te herstellen.