Verzoek aan Belgisch archief om term ‘Russisch’ te vervangen door ‘Sovjet’. Het is misleidend en dient de propaganda van het Kremlin. Deel 2

Detail of Eternal Russia (1988) by Ilya Glazunov. Photo courtesy Wikimedia/Mos.ru. In: Joy Neumeyer, The discontent of Russia; Lenin envisioned Soviet unity. Stalin called Russia ‘first among equals’. Yet Russian nationalism never went away.

Als antwoord op mijn verzoek aan erfgoedplus.be om de naam ‘Russisch‘ in de toelichting bij items te veranderen in ‘Sovjet‘ kreeg ik vandaag antwoord van een vertegenwoordiger van die instelling.

Ik plaatste mijn kritiek op 6 maart 2023 in het commentaarVerzoek aan Belgisch archief om term ‘Russisch’ te vervangen door ‘Sovjet’. Het is misleidend en dient de propaganda van het Kremlin‘.

Hieronder mijn antwoord op de afwijzende reactie van erfgoedplus.be. Het beweert dat deze benamingen met ‘Russisch‘ erin gevestigd en historisch zijn en er geen noodzaak bestaat om ze te veranderen. Daar denk ik anders over:

Ik ben het oneens met uw standpunt dat de omschrijvingen  en benamingen geen betrekking hebben op het huidige conflict tussen de Russische Federatie, Oekraïne en het Westen. Ik neem aan dat de Belgische erfgoedsector ermee geen politieke agenda volgt, maar indirect is het wel van toepassing op dat conflict. De benaming ‘Russisch’ of andere benamingen zijn als historische term niet neutraal. Dat dient in mijn ogen de erfgoedsector te beseffen. 

Er is vooral sinds 2014 bewustwording ontstaan over die ‘Russische’ namen die bij nader inzien niet Russisch waren. Dat gaat om historische zorgvuldigheid en nauwkeurigheid van de beschrijving en de toelichting. 

Het gaat trouwens niet alleen om de benaming van het kamp, maar vooral over de etniciteit van de krijgsgevangen en bewoners van het kamp. In de items is sprake van ‘Russische krijgsgevangenen‘ en ‘de Russen’ waar expliciet sprake is van andere etniciteiten dan de Russische. De Russische Federatie is overigens een veelvolkerenstaat met vele etniciteiten. Dus de benaming ‘Russisch’ is om meerdere redenen problematisch, zelfs als het alleen om de huidige Russische Federatie gaat. 

U zult toch toegeven dat het wonderlijk is dat bewoners van een voormalig Oekraïens kamp in de toelichting van 2023 nog ‘Russen’ worden genoemd.

Er is in Europa bewustwording ontstaan over ‘Russische’ namen die bij nader inzien niet Russisch zijn. Dat kan gecorrigeerd worden. Ook historische termen zijn niet onveranderlijk, maar kunnen aangepast worden. Geschiedschrijving staat niet stil, maar verandert. 

Daar komt nog bij dat het niet zozeer gaat om de benaming van gevestigde benamingen, maar om de toelichting bij de items. Die kunnen tamelijk makkelijk aangepast worden. Daar richt mijn kritiek zich op. Juist in een toelichting kan de achtergrond verduidelijkt worden en namen aangepast zonder dat dit gevolgen heeft voor maatschappelijk gevestigde namen.. Nu gebeurt naar mijn idee het omgekeerde, in de toelichting worden entiteiten verwart. Dat zorgt naar mijn idee voor onnodige onduidelijkheid. 

Je kunt deze kwestie vergelijken en op een lijn stellen met het debat over dekolonisatie en het huidige schrappen van koloniale namen omdat die niet meer ‘kunnen‘. Ook in het geval van de Sovjet-Unie en Rusland is sprake van dekolonisatie. De voormalige republieken van de Sovjet-Unie hebben zich sinds 1991 losgemaakt van de centrale macht in Moskou.  

Maar Moskou doet moeite om de macht te behouden of te herstellen. Dat is de strijd die zich vertaalt in de benamingen. Dat is de ‘soft power‘ van de strijd om de informatieruimte waar ook West-Europese archieven en erfgoedinstellingen indirect deel van uitmaken. 

Het gebruik van het adjectief ‘Russisch’ als benaming duidt op Russisch imperialisme of expansionisme die niet meer door alle voormalige Sovjet-republieken als vanzelfsprekend wordt aanvaard. 

Wat ooit verkeerd is benoemd, hoeft niet eeuwig verkeerd te worden benoemd. Dat betekent dat omschrijvingen en benamingen na verloop van tijd hernoemd kunnen worden. Dat geldt ook voor andere historische benamingen die door de jaren heen zijn aangepast omdat het denken erover is veranderd.

In Nederland bestond tot voor kort een ‘Russisch Ereveld‘ in Leusden met 865 begraven militairen dat in 1948 onder die naam werd geopend. Er liggen ook militairen uit Oezbekistan begraven. Dat was een ingeburgerde naam. Maar dat ereveld is om historische redenen twee jaar geleden hernoemd tot ’Sovjet Ereveld’ omdat die benaming de lading beter dekt. Dat geeft aan dat historische omschrijvingen en benamingen niet onveranderlijk hoeven te zijn en gewijzigd kunnen worden als het denken daarover wijzigt. Of als er nieuwe informatie beschikbaar komt. 

Onveranderlijkheid en immobiliteit van historische omschrijvingen en benamingen is niet in alle gevallen de passende houding en mentaliteit om met geschiedschrijving om te gaan. Omdat die de geschiedschrijving op het slot houdt. 

Verzoek aan Belgisch archief om term ‘Russisch’ te vervangen door ‘Sovjet’. Het is misleidend en dient de propaganda van het Kremlin

‘Het Kamp van Eisden, 1942-1944‘. Collectie: Archief- en Documentatiecentrum Stichting Erfgoed Eisden.

Zojuist stuurde ik de Archief- en Documentatiecentrum Stichting Erfgoed Eisden onderstaande reactie. Ik vraag om in dit en andere items de term ‘Russisch‘ door ‘Sovjet‘ te vervangen, ook als notabene Oekraïens wordt bedoeld. ‘Sovjet‘ is de historisch juiste term is. Die terminologie is tot op de dag inzet in de propagandaslag van de Russisch-Oekraïense oorlog. Mijn reactie:

U spreekt in de beschrijving over een ‘Russisch kamp‘, ‘Russische krijgsgevangenen‘ en ‘de Russen‘. Tevens hint u erop dat de eerste Ostarbeiter vooral uit Oekraïne kwamen en ondergebracht waren in dat ‘Russische kamp‘.

Welnu, dat kan niet allebei waar zijn.

U zult weten dat Oekraïners nu en ook in de Tweede Wereldoorlog geen Russen zijn. Oekraïners zijn Oekraïners, en geen Russen.

De huidige president van de Russische Federatie Vladimir Poetin claimt dat Oekraïne en de Oekraïners niet bestaan. Hij vervalst historische feiten om zijn betoog rond te maken. Dat is geschiedvervalsing. U volgt in uw taalgebruik Poetins redenering. Dit geeft aan dat een juiste beschrijving van de geschiedenis belangrijk is.

Het is ongelukkig dat een Belgisch archief die misleiding overneemt en Oekraïners hun eigenheid ontzegt en ze tot ‘Russen‘ maakt. Notabene in een item over een ‘Ukranisch Kamp‘.

Uw taalgebruik in de beschrijving zorgt voor verwarring die nog tot op de dag van vandaag politieke implicaties heeft. Waarschijnlijk is dat geen opzet, maar onwetendheid van degene die de beschrijving heeft gemaakt.

Historicus Timothy Snyder heeft in boeken en lezingen meermalen gezegd dat de relatief meeste slachtoffers die vochten tegen de naziterreur tijdens de Tweede Wereldoorlog Wit-Russen en Oekraïners waren. Simpelweg omdat hun landen in het westen lagen en als eerste werden aangevallen door de Duitsers.

Het was tot voor kort het grote misverstand in de Ostpolitik van de huidige Duitse politiek dat ‘de Russen‘ de grootste slachtoffers van de naziterreur waren en daarom nog steeds gecompenseerd moeten worden. Vanwege een Duits schuldcomplex.

Dat is dezelfde verwisseling van begrippen die u parten speelt. ‘Russisch‘ wordt gebruikt, waar ‘Sovjet‘ wordt bedoeld.

Die Duitse visie heeft tientallen jaren lang de Duitse politiek gegijzeld en op het verkeerde been gezet. Oekraïners waren grotere slachtoffers, maar bestonden jarenlang voor Berlijn niet als politiek factor. Dat is pas sinds kort veranderd.

Uiteraard bedoelt u met ‘Russisch‘ niet de inwoners van de toenmalige Russische Sovjetrepubliek, maar alle inwoners van de Sovjet-Unie. In dat geval is het historisch correct als u niet spreekt over ‘Russische krijgsgevangen‘, een ‘Russisch kamp‘ of ‘de Russen’, maar over ‘Sovjet krijgsgevangenen‘, een ‘Sovjet kamp‘ en ‘de Sovjets‘.

Dat omvat ook de Oekraïners in het ‘Ukranisch Kamp‘ die Sovjets waren, maar geen Russen.

Graag correctie van dit item en alle items over het Kamp Eisden waar dezelfde begripsverwarring en foute beschrijving wordt gebruikt. Nogmaals, die begrippen zijn geen kleinigheid of semantische muggenzifterij, maar een levend onderdeel van een propagandastrijd die tot op de dag van vandaag door het Kremlin wordt gevoerd.

Een Belgisch archief moet oppassen daar tot onderdeel van te worden gemaakt en misleidende propaganda te legitimeren.

Zandzakken van kunstinstallatie in Oude Kerk krijgen kritiek omdat ze strijdig zouden zijn met monumentale waarde kerk

Er klinkt vanuit het CDA en de ‘Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad’ kritiek op de tentoonstellingPoems for Earthlings’ van de Argentijnse kunstenaar Adrián Villar Rojas in de Oude Kerk in Amsterdam. Een ‘site-specifieke installatie’ die te zien is tot 27 april 2020. De Oude Kerk zegt in een toelichting dat de ‘wereldberoemde kunstenaar’ hiermee zijn eerste solo in Nederland heeft. Critici menen dat de monumentale waarde van de 17de eeuwse kerk door de huidige tentoonstelling niet tot zijn recht komt. Er zou volgens hen al langer sprake zijn van een spanning tussen erfgoed en hedendaagse kunst, met het erfgoed als verliezer.

De kunstenaar lijkt de zandzakken waarmee hij de kerk heeft gevuld te legitimeren door te verwijzen naar het verleden. Vroeger werden in oorlogstijd kerken van binnenuit beschermd met zandzakken. Maar de Oude Kerk niet die ‘te onbelangrijk’ werd gevonden. Het idee is dat Villar Rojas dat onrecht herstelt door de Oude Kerk met terugwerkende kracht belangrijk te maken door het te beschermen met zandzakken. Churchill zei ooit (vertaald): ‘Heb je vijanden? Goed. Dat betekent dat je, op een moment in je leven, voor iets bent opgekomen.

Bevestigt een goedbedoelde tentoonstelling in Dordrecht over gevluchte lhbti’ers stereotyperingen over zwarte Afrikanen of niet?

Tot 24 maart zijn in Dordrecht op de tentoonstelling ‘No land for love’ in een pand op de Spuiboulevard 4 ‘beelden van gips en glas te zien van lhbti-asielzoekers die naar Nederland vluchtten’, aldus een bericht van RTV Dordrecht. Maker is Marcel Joosen. De expositie is onderdeel van de ‘Roze Ode aan de Synode‘: vrijdag vindt in de Grote Kerk een congres plaats over de verhouding tussen religieuze instellingen en LHBTI’ers.

Vraag is of de tentoonstelling stereotyperingen over zwarte Afrikanen bevestigt of niet. Ik kan hierover geen uitspraak doen omdat ik de tentoonstelling niet heb gezien, maar de video doet me sterk de wenkbrauwen fronsen over het getoonde. Het doet me denken aan de kritiek die onlangs ontstond bij het heropende en herbouwde Afrika Museum in het Belgische Tervuren. Zie hier mijn commentaar daarover. Weliswaar ging die kritiek over ‘koloniale propaganda’ die het museum zou goedpraten en directeur Guido Gryseels ontkende. Hij zei zich verkeerd begrepen te hebben, en meende het goede te doen. Maar iets wat goedbedoeld is, kan toch voor sommigen goed verkeerd uitpakken. Dat lijkt de overeenkomst met de tentoonstelling in Dordrecht.

Foto: Impressie van de tentoonstelling ‘No land for love’ met beelden van Marcel Joosen in berichtTentoonstelling in teken van gevluchtte lhbti’ers’ van RTV Dordrecht, 14 maart 2019.

Vragen over intentie en serieusheid van college Utrecht om een nieuwe museale exploitant voor Oud-Amelisweerd te vinden

Een serieuze vraag aan de raadsleden van de gemeente Utrecht is of ze voldoende kennis hebben van en geïnformeerd willen worden over de randvoorwaarden die worden gesteld aan een eventuele nieuwe museale exploitant van landhuis Oud-Amelisweerd.

Anders gesteld, zijn er op dit moment door het college van de gemeente Utrecht onomkeerbare stappen genomen die een doorstart voor een museale exploitant bemoeilijken, zo niet praktisch blokkeren? Moet dat dan opgevat worden als een bewuste blokkade van een museale bestemming door het gemeentebestuur of anderszins, bijvoorbeeld als gevolg van een slechte afstemming tussen verschillende gemeentelijke diensten die min of meer autonoom opereren waarbij geen enkele wethouder de regie en het overzicht heeft?

Wethouder Victor Everhardt (D66) is verantwoordelijk voor het vastgoed en wethouder Anke Klein (D66) is verantwoordelijk voor cultuur.

Een voorbeeld daarvan is de functie van het koetshuis waarover Bureau Soda (museale inpassing) in een eigen publicatie schrijft: ‘Vanwege de kwetsbaarheid van het landhuis is er gekozen om de ticketverkoop, horeca en auditorium onder te brengen in het koetshuis‘.

Een ander voorbeeld is het mede in opdracht van de gemeente Utrecht verrichte onderzoek ‘Restauratie en museale invulling Buitenplaats oud Amelisweerd te Bunnik September 2011′ (zie hierboven voor een passage hieruit):
Wanneer aan de buitenplaats Oud Amelisweerd een museale functie zou worden toegekend zullen in het koetshuis verschillende facilitaire voorzieningen worden ondergebracht. Het voorlopige programma van eisen is goed inpasbaar in de historische structuur van het gebouw. Om geschetste redenen is er voor gekozen juist geen facilitaire voorzieningen in het landhuis op te nemen.’

Nu blijkt De Veldkeuken het hele koetshuis te huren (minus de woning). Ook de gemeenschappelijke ruimte die voorheen door het MOA werd gebruikt voor kaartverkoop/receptie, auditorium en als winkel.

Het is onduidelijk onder welke voorwaarden deze huur is aangegaan en of er een afspraak is gemaakt tussen de UVO (Utrechtse Vastgoed Organisatie) in opdracht van wethouder Everhardt en De Veldkeuken over de tijdelijkheid van de huur.

Dit roept de volgende vragen op:
– Stopt de huur aan De Veldkeuken van het gehele koetshuis (minus de woning) door de UVO als een nieuwe museale exploitant intrek neemt in het landhuis of staat de huur aan De Veldkeuken los hiervan?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis, hoe verhoudt zich dat dan tot de vroegere argumenten van het college over de kwetsbaarheid van het landhuis en de beredeneerde noodzakelijkheid om de facilitaire voorzieningen van de museale exploitant in het koetshuis onder te brengen?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis onder verantwoordelijkheid van welke portefeuillehouder in het college is deze opdracht gegeven om de huur los te koppelen?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis en mede tot stand is gekomen op advies van de UVO wat zegt dat over de rol van de UVO? Wat zegt deze loskoppeling over de opdracht door het gemeentebestuur aan de UVO en de afstemming van het gemeentebestuur met de UVO?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis wat zegt dat over het voornemen van wethouder Klein en het rapport Van der Vossen ‘Toekomst Landhuis Oud Amelisweerd van maart 2017 om een nieuwe museale bestemming voor het landhuis te vinden? Wat zegt dit over de positie van wethouder Klein ten opzichte van wethouder Everhardt?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) door de UVO aan De Veldkeuken niet tijdelijk is in welk besluit van het college wordt dat aangekondigd en hoe is de motivatie van het besluit? Welke concrete afspraken zijn door de UVO met De Veldkeuken gemaakt?
– Indien de huur aan De Veldkeuken van het gehele koetshuis (minus de woning) tijdelijk is, zijn er dan afspraken gemaakt tussen De Veldkeuken en de UVO om de facilitaire ruimten die voorheen in gebruik van het MOA waren in oorspronkelijke staat op te leveren aan een nieuwe museale exploitant van het landhuis? Indien deze afspraken niet zijn gemaakt, wat is er dan de reden voor dat deze niet gemaakt zijn?
– Wat zijn de juridische gevolgen van de al dan niet tijdelijke huur van het gehele koetshuis (minus de woning) voor de rechtspositie van De Veldkeuken of van een toekomstige museale exploitant van het landhuis?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis hoe verhoudt zich dat tot de intentie en de serieusheid van het college om een nieuwe museale exploitant voor het landhuis te vinden?

Foto 1: Schermafbeelding van deel van het onderzoek ‘Restauratie en museale invulling Buitenplaats oud Amelisweerd te Bunnik’ van 23 september 2011 dat in opdracht van de gemeente Utrecht, Bureau Stedenbouw en Monumenten en Amersfoort in C werd verricht.

Foto 2: Schermafbeelding van deel publicatie door Soda over het project ‘Museum Oud-Amelisweerd’, zonder datum (waarschijnlijk 2016).

Foto 3: Schermafbeelding van kaartverkoop van het toenmalige MOA in het koetshuis, uit publicatie door Soda over het project ‘Museum Oud-Amelisweerd’, zonder datum (waarschijnlijk 2016).

VN-werkgroep heeft harde kritiek op België en het Afrika Museum

Op 17 januari 2013 schreven leden namens vier VN-organen (Werkgroep van mensen van Afrikaanse afkomst; de speciale rapporteur van culturele rechten; de onafhankelijke expert van minderhedenkwesties; en de speciale rapporteur over hedendaagse vormen van racisme, raciale discriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante intolerantie) een brief naar de Nederlandse regering om de feiten en het anti-racisme beleid te checken. Ze zeiden ervan op de hoogte te zijn gebracht dat ‘de Nederlandse viering van Zwarte Piet elk jaar deel is van het Sinterklaasfeest en voorafgaat aan en de viering van de kerstman begeleidt’. Zwarte Piet zou racistische stereotyperen bevestigen. De afloop is bekend, de Nederlandse regering ondernam actie en zette een programma in werking waarin de stereotyperingen geleidelijk werden ontdaan van hun ergste racistische kenmerken. Eind goed, al goed, hoewel dat door velen in het Nederlandse debat anders wordt ervaren.

Afgelopen week bezocht de Werkgroep van mensen van Afrikaanse afkomst (‘Working Group of Experts on People of African Descent‘) België. Met andere leden dan in 2013. In een persverklaring van 11 februari 2019 komt het met een lijst van 74 opmerkingen waarvan enkele pittig zijn. De werkgroep constateert binnenlandse racistische discriminatie (‘racial discrimination is endemic’) aldus de inleiding van een verklaring over de eigen werkwijze. In september 2019 volgt een eindrapport. Het verschil met de brief uit 2013 die aan Nederland was gericht en diende om de feiten te checken en de Nederlandse regering een mogelijkheid tot antwoord gaf is dat de toon van de persverklaring harder is. Dat heeft in de Belgische samenleving tot felle reacties geleid.

Zoals bovenstaand artikel in Het Nieuwsblad verduidelijkt voelt directeur Guido Gryseels van het pas heropende en herbouwde Afrika Museum in Tervuren zich verkeerd begrepen. In de persverklaring noemt de werkgroep het Afrika Museum, ofwel Royal Museum for Central Africa (RMCA) op twee plekken. De werkgroep geeft aan dat het beseft dat het Afrika Museum wel heeft geprobeerd om het koloniale perspectief te verbreden door opname van kritiek daarop, maar daar slecht in zou zijn geslaagd omdat het daarin niet ver genoeg is gegaan. De werkgroep meent dat het van belang is dat het museum ‘alle koloniale propaganda’ verwijdert en de wreedheden van Belgische koloniale verleden nauwkeurig presenteert.

Directeur Guido Gryseels ontkent de aantijgingen en meent dat die ‘koloniale propaganda’ tot het erfgoed behoort en daarom getoond moet worden. Dat het daarom niet voor de hand ligt om die objecten te verwijderen, des te meer omdat het museum ze volgens hem wel van een context, een kritische bijsluiter heeft voorzien. Dit verschil van mening lijkt terug te voeren tot een verschil in perspectief én taakopvatting tussen mensenrechtenactivisten en museale of erfgoed-specialisten. Hun werelden zijn zo verschillend dat ze elkaar niet begrijpen. Daarnaast wijzen beide partijen ook op een geleidelijk proces dat nog in ontwikkeling is en de oplossing in zich draagt. Net als bij het Zwarte Piet-debat in Nederland. Verschillen zijn overbrugbaar.

Punt 13 uit de verklaring roept vragen over de onderbouwing van de werkgroep op: ‘Het maatschappelijk middenveld meldde gemeenschappelijke uitingen van rassendiscriminatie, xenofobie, Afrofobie en daaraan gerelateerde onverdraagzaamheid waarmee mensen van Afrikaanse afkomst worden geconfronteerd. De grondoorzaken van de hedendaagse mensenrechtenschendingen liggen in het gebrek aan erkenning van de ware omvang van geweld en onrechtvaardigheid van kolonisatie.’ Dat er racisme jegens donkergekleurde mensen in België voorkomt leidt geen twijfel en moet door regeringsbeleid aangepakt worden. Vraag is of de werkgroep de oorzaak ervan juist ziet, dientengevolge wel tot de goede aanbevelingen komt en niet blijft hangen in een denkfout. Want het is de vraag of de samenhang tussen racisme en kolonialisme zo is dat racisme altijd voortkomt uit kolonialisme. Het koppelt namelijk slachtoffers van racisme in alle gevallen aan kolonialisme. Dat kan niet de bedoeling van de werkgroep zijn, maar komt zo toch in de beeldvorming over.

De werkgroep verbindt al het racisme jegens mensen van Afrikaanse herkomst in België aan het Belgische kolonialisme in Afrika. Dat is een lastig te verdedigen standpunt. Een kolonialisme dat in de jaren ’60 van de vorige eeuw met een klap eindigde, weliswaar achter de schermen economisch en politiek nog tientallen jaren voortduurde, maar toch in de Belgische samenleving al meer dan 50 jaar een taboe-onderwerp is. In die zin heeft de werkgroep gelijk dat er volop winst te halen is door bewustwording van de bevolking over de nadelen en wreedheden van het kolonialisme. De paradox is dat de bewustwording inzichtelijk kan worden gemaakt met de voorbeelden die in het Afrika Museum in Tervuren worden getoond. Maar evengoed kan verdedigd worden dat de beste methode om het racisme te bestrijden er juist in bestaat om het los te koppelen van het historisch kolonialisme doordat dit laatste een te beperkt perspectief biedt op het hedendaagse racisme. Zo’n koloniale invalshoek verklaart actuele culturele, sociale en economische ontwikkelingen onvoldoende.

Foto 1: Schermafbeelding van deel artikelVN heeft zware kritiek op vernieuwd AfricaMuseum: “Alle racistische beelden moeten verdwijnen”’ in Het Nieuwsblad, 12 februari 2019.

Foto 2, 3 en 4: Fragmenten uit de persverklaring (‘Statement to the media by the United Nations Working Group of Experts on People of African Descent, on the conclusion of its official visit to Belgium, 4-11 February 2019′) van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten, 11 februari 2019.

Vragen over beheer van kunstcollectie van de gemeente Westland. Is er een kaderwet nodig voor herplaatsing, afstoting en opslag?

De gemeente Westland ligt in Zuid-Holland en ontstond in 2004 door gemeentelijke herindeling uit de samenvoeging van de gemeenten De Lier, ‘s-Gravenzande, Monster, Naaldwijk en Wateringen. Gemeente Westland heeft ongeveer 108.000 inwoners. Twee fracties in de gemeenteraad, te weten GemeenteBelang Westland (GBW) en Westland Verstandig maken zich volgens een bericht van WOS.nl bezorgd over ‘het lot van kostbare kunst uit voormalige gemeentekantoren’. Want daarvan waren er voor de samenvoeging in 2004 heel wat. Beide fracties gaan daar komende maandag 7 januari 2019 vragen over stellen in de vergadering van de commissie MO (zie rondvraag). Zie hier voor de ‘Lijst van beelden in Westland’ op Wikipedia.

GBW heeft daarover in maart 2018 vragen gesteld die in augustus 2018 door wethouder Piet Vreugdenhil (Cultuur, erfgoed & culturele accommodaties) namens het college werden beantwoord. Het antwoord luidde dat de gemeentelijke collectie groot is en eerst ‘volledig‘ geïnventariseerd moet worden. Vreugdenhil zegt dat dit een ‘arbeidsintensief proces‘ is dat ‘onder andere door vrijwilligers en medewerkers van het historisch archief dit jaar wordt afgerond’. Hij zegt ernaar te streven om eind 2018 ‘een advies over de kaders voor behoud of afstoten van de gemeentelijke kunstcollectie aan de gemeenteraad voor te leggen’. De datum is door het college niet gehaald. Daarom trekken beide fracties aan de bel via raadsvragen en het lokale nieuws.

Het antwoord van wethouder Vreugdenhil is opmerkelijk omdat er blijkbaar bij het Historisch Archief Westland (een gemeentelijke dienst) blijkbaar geen actuele stand van zaken over de locatie en/of opslag van de gemeentelijke kunstcollectie aanwezig is. Uit de gang van zaken blijkt dat de raadsvragen van 27 maart 2018 na negen maanden nog niet beantwoord zijn. Het archief heeft zeven vaste medewerkers. De trage gang van zaken wekt het vermoeden dat er veel onduidelijkheid is over de kunstcollectie die bestaat uit al dan niet ontmantelde sculpturen in de openbare ruimte en objecten die de gemeentekantoren sier(d)en. Raadsvragen van Westland Verstandig gaan verder en wijzen erop dat ‘experts’ op het gebied van de gemeentelijke kunstcollectie vermoeden ‘dat een aantal stukken vermist wordt’. De fractie vraagt aan het college of dit vermoeden klopt. De logische vervolgvraag is dan als kunstobjecten inderdaad vermist zijn wat ermee is gebeurd, waar ze zijn terechtgekomen en wie sinds 2004 politiek verantwoordelijk voor het beheer ervan was.

Het probleem van vermiste stukken uit een openbare kunstcollectie is niet uniek voor één specifieke gemeente die ontstaat door samenvoeging van meerdere gemeenten. Schaalvergroting en grotere afstand tot de kernen van het openbaar bestuur helpen niet mee aan de handhaving van de kwaliteit van het toezicht. Mede omdat de gemeentelijke organisatie op de schop gaat en taken opnieuw moeten worden ondergebracht. Letterlijk en figuurlijk raken dan voorheen gekoesterde kunstobjecten uit zicht als gemeentekantoren worden gesloten. In de rangorde van taken heeft beheer van een gemeentelijke kunstcollectie geen hoge prioriteit. Dat wordt er niet beter op als burgers en ambtenaren geconfronteerd worden met kunstobjecten uit andere gemeenten waarmee ze weinig affiniteit hebben. Dit voorbeeld zet dan ook aan tot de nadere overweging om een kunstcollectie van een gemeente die ontstaat door samenvoeging van meerdere gemeenten en kernen grootschaliger te benaderen en wettelijke kaders te geven. Zodat de betreffende gemeente die het vaak aan expertise ontbreekt in een vroeg stadium assistentie van RCE, provinciale of landelijke overheid verplicht moet inroepen bij herplaatsing, afstoting of opslag van kunstobjecten uit de gemeentelijke kunstcollectie.

Foto 1: Adri Blok, Druivenmeisje. Bronzen beeld op betonnen voet, 1988. Eerder geplaatst in de Hoofdstraat van De Lier, daarna in de tuin van het gemeentehuis en naar zeggen van Westland Verstandig nu verdwenen.

Foto 2: Schermafbeelding van deel artikelVragen over lot kostbare kunst uit voormalige gemeentekantoren’ op WOS.nl, 2 januari 2019.

Foto 3: Schermafbeelding van memo Rondvraag 1 fractie GBW bijlage Beantwoording art 42 vraag GBW kunstcollectie (18-0207798) op gemeentewestland.nl.

Foto 4: Schermafbeelding van schriftelijke vraag Rondvraag 2 fractie WV inzake kostbare kunst (G18-003414) op gemeentewetland.nl.

Foto 5: Eric Claus, Paard. Eerder geplaatst in de Langestraat in ‘s-Gravenzande en naar zeggen van Westland Verstandig nu verdwenen.

Vermenging van termen ‘cultuur’ en ‘kunst’ in beleidsstukken van overheden dient vaagheid en politieke ruimte. Hoe kan het anders?

In beleidsstukken is ‘cultuur’ soms een ander woord voor ‘kunst’. Maar men weet nooit wanneer dat is. Hiermee introduceert het openbaar bestuur een vaagheid die ongetwijfeld zo bedoeld is. Hoe dat werkt maakt een Raadsinformatiebrief van 1 oktober 2018 van de gemeente Amersfoort duidelijk. Samenstellingen met het woord ‘cultuur’ zijn overvloedig aanwezig: cultureel regieprofiel, cultuurbeleid, cultuurbeleidsperiode, cultuurbestel, culturele infrastructuur, cultuurpact, cultuurvisie, culturele dynamiek, cultureel erfgoed, culturele instelling, culturele makers, cultuureducatie, cultuurlandschap, culturele partner een culturele veld. Het woord ‘kunst’ wordt eenmaal genoemd en dan nog op een indirecte manier in een opsomming: ‘Cultuurpacten met als doel ‘de samenwerking op het gebied van kunst, cultuur en erfgoed te versterken’.

Als de overheid in een beleidsstuk over ‘cultuur’ praat is het onduidelijk wat ermee bedoeld wordt. Dat kan van alles zijn, inclusief kunst. Maar het wordt er lastig op als het cultuur zegt en velen denken dat ermee mede kunst bedoeld wordt. Zo wordt het container-begrip ‘cultuur’ door het openbaar bestuur gebruikt om kunst erin te laten verdwijnen. De logica is duidelijk. Kunst kan per definitie niet van bovenaf gereguleerd worden, zodat kunst in beleidsstukken die stap voor stap de kunst inperken niet thuishoort. Omdat kunst ook weer niet helemaal ongenoemd kan blijven gebruikt het openbaar bestuur het begrip ‘cultuur’ met de suggestie dat het kunst omvat zonder kunst de functie te hoeven gunnen die het voor zichzelf opeist.

De waarde van kunst is dat het zich grotendeels ontworsteld heeft aan de macht en weerstand biedt aan onderwerping. Het heeft voor de kunstenaars die de kunst instromen een vrijplaats bevochten. Enigszins vergelijkbaar met religie die een vergelijkbare maatschappelijke rol gegund wordt. Kunstenaars staan op de schouders van een toevallige bundeling van omstandigheden die lang geleden genoeg opgestart is om nu stand te kunnen houden in rituelen. Dat tekent tevens de paradox van kunst. Kunst moet ver genoeg van politieke en maatschappelijke krachten blijven om er vrij en onbevreesd op te kunnen spiegelen, maar moet ook weer niet te veel afstand nemen om ‘voor eigen bestwil’ in een reservaat te eindigen.

Hoe zou het anders kunnen? Er is een Raad voor Cultuur die over kunst en de ‘culturele basisinfrastructuur’ adviseert gaat, maar toch geen Raad voor Kunst wordt genoemd. Zoals valt te begrijpen is de logica hiervoor dat kunst door de overheid slechts indirect gestuurd en ingeperkt kan worden via het woord ‘cultuur’ dat alles en niks betekent. Die bewuste verwatering van terminologie zorgt echter wel voor verwarring. Dat kan vermeden worden. Want waarom in een ‘Cultuurnota’ van een (lokale) overheid niet een verplicht hoofdstuk opgenomen over alle belangrijkste delen van de cultuur? Dan kunnen geïnteresseerden in religie, media, kunst, folklore, geschiedenis, taal, filosofie of wat dat per hoofdstuk nalezen. Dan hoeven ze niet meer de vaagheid en begripsverwarring van de begrippen kunst en cultuur te ontwarren alsof het een zoekplaatje is dat door een beleidsambtenaar in elkaar is gezet om de verschillen te verhullen. In het hoofdstuk ‘kunst’ zal dan per definitie niet gestuurd en ingeperkt worden, maar de vrijheid gloriëren via algemeen, generiek beleid.

Foto’s: Schermafbeeldingen van delen van de Raadsinformatiebrief 2018-081 van wethouder F. Koser Kaya aan de gemeenteraad van Amersfoort, 1 oktober 2018.

Samenwerking tussen Armando en MOA beëindigd. Kan het museum zich diepgaand en geloofwaardig herpositioneren?

Dit nieuwsbericht zegt dat het MOA verder gaat als ‘Huis van kunst in de natuur‘. Het is een uit nood geboren nieuw profiel. Armando trekt per 1 maart 2018 zijn collectie terug omdat hij volgens een woordvoerder van de Armando Stichting geen vertrouwen meer heeft in de financiële stabiliteit van het MOA. In het AD zegt Coen Bruning: ‘Voor een kunstenaar is het niet goed als zijn werk hangt in een museum met geldzorgen.’ Het MOA kent al sinds de oprichting in 2012 financiële problemen en heeft nog geen enkel jaar een positief saldo gehad. Laat staan dat het een reserve heeft opgebouwd voor moeilijke tijden. Dit ondanks een subsidie van 1 miljoen euro van de gemeente Amersfoort die tot 2021 in 10 jaar wordt uitbetaald, de zogenaamde bruidsschat. Daarnaast moet het MOA in 2021 een lening van 160.000 euro aan de provincie Utrecht aflossen.

Budgettair wordt 2021 het jaar van de waarheid voor het MOA. Tot die datum koopt het bestuur van de gemeente Utrecht tijd voor het eigen wanbeleid op dit dossier door het museum van een subsidie te voorzien die het volgens eigen besluiten niet eens mag geven. Raad noch college hebben een goed omlijnd idee wat ze met het landhuis aanmoeten. Het MOA is een hoofdpijndossier dat vastgelopen is in de modder. Een RSV-dossier in het klein waarin geld gepompt wordt en waarvan de uitkomst al jarenlang vaststaat: faillissement. Alleen wil geen enkele wethouder ervoor verantwoordelijk gesteld worden de stekker eruit getrokken te hebben. Daarom durft geen enkele bestuurder van de gemeente Utrecht de werkelijkheid onder ogen te zien.

De slechte financiële situatie van het MOA hoeft niet de enige reden te zijn dat Armando zijn privécollectie terugtrekt. Want de werken hebben een commerciële waarde en kunnen op de kunstmarkt verkocht worden. Een uitspraak in 2015 van het inmiddels afgetreden bestuurslid Geert Noorman van de Stichting MOA maakt duidelijk dat er binnen het toenmalige bestuur gedachten waren om stukken van Armando te verkopen. Hij liet zich in een interview met een lokale Bunnikse krant ontvallen bij een dreigend faillissement van het museum ‘desnoods werken van Armando [te] verkopen, mocht hij daar toestemming voor geven’. Dat was vloeken in de kerk omdat de ethische code van Museumvereniging en ICOM het verbiedt om werken uit een museumcollectie te verkopen om gaten in de exploitatie te vullen. Voor Armando lag nog een ongewenst neveneffect op de loer. Extra aanbod van zijn oudere werk kan zijn positie op de kunstmarkt beschadigen omdat het de prijs onder druk zet. Wie regelmatig kunstbeurzen bezoekt weet dat Armando via enkele vaste galeries nog steeds nieuw gemaakt werk aanbiedt, waarvan critici overigens de kwaliteit betwisten.

Armando’s stap om afscheid te nemen van het MOA kwam niet onverwachts en hing al jaren in de lucht. De liefde was minder diep dan in de publiciteit van het MOA werd voorgesteld. In een commentaar schreef ik op 4 januari 2014 (Tony de Meijere is Armando’s ex): ‘Er was sprake van een dubbele gijzeling. Armando werd gegijzeld door het Armando Museum en had geen behoefte om na Amersfoort nog een nieuwe stap te zetten. Tony de Meijere die incidentele bruiklenen voor tentoonstellingen aan het Armando Museum gaf, maar daar op een gegeven moment uit ongenoegen mee stopte, gaf haar opgeslagen collectie in bruikleen bij het Kröller-Müller Museum. Zijn ongenoegen liep zo hoog op dat Armando voorjaar 2011 zijn collectie weghaalde bij het Armando Museum. Dat betekende het einde aan alle plannen. Armando ging na druk uiteindelijk overstag. Vanuit die positie kon het Armando Museum als enige kandidaat de gemeente Utrecht gijzelen.’

Nu gaat het MOA verder als ‘Huis van kunst in de natuur’. Op fundamenteel niveau klopt dat, want landhuis Oud Amelisweerd is een huis in het bos. Is de herprofilering van een museum dat de eigen geschiedenis en reden voor bestaan achter zich laat een stap naar een nieuwe toekomst? Maar het laat niet de oorspronkelijke doelstelling waarvoor het opgericht is achter zich. Is de herprofilering vooral op de geldschieters gericht en moet het de suggestie van beweging en daadkracht uitstralen? In Museum Insel Hombroich bij Düsseldorf plonzen kikkers in de vijvers en waaien in de herfst de bladeren de zalen in. Dat is een huis van kunst in de natuur dat met die reden is gebouwd. Wie probeert te achterhalen wat de bestaansreden van het MOA is komt telkens gelegenheidsargumenten tegen. Het MOA is een constructie waar doorheen schemert dat de oprichting ervan niet volgt uit een behoefte, maar uit redenen die samenhangen met politieke koehandel.

Het AD meldt dat de Armando Stichting in gesprek is met een aantal partijen over een nieuwe samenwerking. Dat kunnen bestaande musea of ‘vermogende particulieren die een museum willen stichten’ zijn. Zodat na Amersfoort (1998-2007) en Bunnik (2014-2018) Armando in 20 jaar mogelijk een derde bestemming vindt.

Foto: Schermafbeelding van nieuwsbericht ‘ARMANDO’S VOGEL VERLAAT HET NEST’ van het MOA, 26 februari 2018.

Hemeltergende schijnheiligheid van PVV en alle Nederlandse politieke partijen over kunst en cultuur. Domheid of valsheid?

PVV’er Martin Bosma heeft gelijk dat cultuur onder vuur ligt. Maar wat bedoelt hij ermee en hoe komt dat? En wat is de rol van de PVV? Bosma verwijst naar een reportage van EenVandaag (AVROTROS) over Engelstalig onderwijs aan universiteiten die op 10 juli werd uitgezonden. De ondertitel ervan is ‘vloek of een zegen?’ Er is van alles over te zeggen, waarschijnlijk is Engelstalig onderwijs aan universiteiten tegelijk vloek en zegen. Wat er nu aan schort is dat docenten niet zijn opgeleid om Engelstalig onderwijs te geven. Dat moet eerst op peil gebracht worden. En overigens, waar is het Duitstalig en Franstalig onderwijs gebleven in het curriculum?

Hoe dan ook, Bosma en de PVV hebben weinig recht van spreken. Zij hebben de mond vol over Nederlandse identiteit of Nederlandse cultuur, maar weigeren daar de politieke consequenties aan te verbinden. Je zorgen maken over de rol van het Nederlands in Zuid-Afrika wordt zo een afleiding voor wat de PVV in Nederland laat liggen. De PVV staat als aanstichter aan de basis van de recente afbraak van de Nederlandse cultuur. De PVV was in 2011 samen met de VVD de sluipmoordenaar van de gesubsidieerde culturele infrastructuur. Samen met alle politieke partijen die de bezuinigingen op het cultuurbudget billijkten. Nederlandse partijen zouden zich rot moeten schamen voor hun politiek van afbraak, maar daartoe is zelfkennis en zelfinzicht nodig.

Wie zich bezorgd maakt over Nederlandse identiteit of cultuur, maakt zich bezorgd over het overheidsbudget voor Nederlands kunst, monumentenzorg, erfgoed, landschaps- en natuurbeheer, onderwijs, wetenschap en omroep. In geciviliseerde landen als Frankrijk en Duitsland hebben tijdens de economische crisis van 2008 en de daaropvolgende stagnatie de regeringen de cultuurbudgetten in stand gehouden. Kunst is een belangrijke cultuuruiting en Fransen en Duitsers zijn trots op hun nationale kunst. Dat ze als symbool van hun nationale identiteit zien. In Nederland is die vanzelfsprekende trots onder invloed van de PVV afgebroken. De PVV heeft de mond vol van Nederlandse cultuur, maar wil zich er niet echt voor inzetten. Vertegenwoordigers van de PVV hebben zelfs voortdurend hun laatdunkendheid voor Nederlandse kunst laten blijken. Dat heeft het politieke debat over kunst en cultuur sinds 2011 negatief beïnvloed. Nog in het PVV-verkiezingsprogramma uit 2016 staat: ‘Geen geld meer naar ontwikkelingshulp, windmolens, kunst, innovatie, omroep enz.’

Thierry Baudet (FvD) retweet niet toevallig bovenstaande tweet van Martin Bosma. Hij spreekt herhaaldelijk uit niets met moderne of hedendaagse kunst te hebben. Of moderne architectuur. Dat soort conservatisme is een verdedigbaar politiek standpunt. Het past bij een stellingname die kunst en cultuur normeert, inperkt, temt en ondergeschikt wil maken aan de eigen politieke doelstelling. Als daarnaast ook middenpartijen als het CDA en D66 tegen uitbreiding van het cultuurbudget stemmen, dan weten we hoe diep van binnen de politieke elite van Nederland over cultuur denkt. Het mag niet te veel kosten, het moet dienstbaar zijn en essentieel wordt het niet gevonden. De verbinding ’Nederlandse identiteit’, ’Nederlandse cultuur’ en ‘sociale cohesie’ met ’Nederlandse kunst’ wordt niet gelegd. Nederlandse politieke partijen zien kunst en cultuur niet als natuurlijke bontgenoten, maar als tegenstander. Zelfs, of juist als ze zeggen het te willen beschermen. De Nederlandse politieke partijen zijn als de maffia die zegt winkeliers te willen ‘beschermen’. Daar komt niets goeds van.

Foto: Tweet van Martin Bosma en reactie, 11 juli 2017.