Musea kunnen per definitie niet in de eigen tijd staan

Als iemand in een video de vraag stelt ‘Zijn musea nog wel van deze tijd?‘, dan zit het antwoord ingebakken. Ja, tenzij het perspectief niet dat van denken én voelen is. Ervaring en beleving zijn volgens hedendaagse museumonderzoekers begrippen waar musea aan moeten voldoen.

Het is opvallend dat de Belgische museumonderzoeker Olga Van Oost niet ‘de stoffige en gedateerde‘ musea verdedigt. Onttrekt een stoffig en gedateerd museum zich juist als geen ander aan de waan van de dag, aan de populariteitsslag, aan de tentoonstellingsmachine? 

Is afstand in de tijd voor een museum niet het noodzakelijke verdedigingsmechanisme om zichzelf te kunnen zijn?

Moeten musea laten zien én voelen wat er in de wereld gebeurt om bij de tijd te zijn? Nee, het is net zo’n denkfout als het begrip ‘op de kaart zetten‘. Een museum dat zichzelf op de kaart zet is flexibiliteit, zelfcontrole en improvisatievermogen kwijt. Ik kom erop terug wat voor dood dat is.

Dus musea moeten niet per definitie bij de tijd zijn. Het gaat om de manier waarop ze zich tot hun eigen tijd verhouden. Als dat te plat en overduidelijk gebeurt, dan bestaat het risico dat het te activistisch of te Efteling-achtig wordt. Dan verliest het museum zichzelf.

Musea moeten zich niet op laten jagen door de waan van de dag, de politiek, de publieksgunst, inclusie-activisten, sponsors, marketing, projectontwikkelaars of iedereen die musea wil gebruiken om eigen doeleinden te realiseren.

Musea moeten niet bij de tijd zijn. Volgens hun kerntaak doen ze aan behoud en lopen daarom altijd iets achterop. Zo hoort het. Dat is de beste, natuurlijke positie voor musea.

Theodor Adorno schrijft in Valéry Proust Museum (vertaald): Het Duitse woord ‘museale’ heeft nare ondertonen. Het beschrijft voorwerpen tot wie de toeschouwer niet langer een vitale relatie heeft en die een stervingsproces ondergaan. Ze danken hun behoud meer aan de historische context dan aan de behoeften van het heden. Museum en mausoleum hebben meer gemeen dan een fonetische overeenkomst. Musea zijn de familiegraven van kunstwerken.

Het museum als familiegraf lijkt een achterhaalde 20ste-eeuwse opvatting. Maar de omschrijving duidt er wel op wat de kerntaak van kunstmusea is. Een museum dat door alles en iedereen gestuurd wordt is geen museum, maar een flipperkast.

Laten we een museum beschouwen als gewijde grond die vanzelfsprekend niet van de eigen tijd kan zijn omdat het daarmee de eigen oorsprong verloochent. En ophoudt museum te zijn. Een museum dat van deze tijd wil zijn is daardoor niet van deze tijd. Dat is de paradox.

3D-reproducties zijn geen gevaar voor de kunsten, maar kunnen die niet redden

Schermafbeelding van deel opinie-artikelOpinie: ‘3D-reproducties zijn geen gevaar voor de kunsten, maar kunnen die juist redden’ van Liselore Tissen in Het Parool, 16 juni 2022.

I. Vroeger was ik een fervente bioscoopbezoeker. De toenmalige directeur van het Utrechtse filmhuis ’t Hoogt noemde mij en mijn vriendin ooit zijn trouwste bezoekers. 

Ik was dol op films van wat nu klassieke regisseurs genoemd worden. Of regisseurs van de klassieke film. Jean Renoir, Jean Vigo, Roberto Rossellini, Federico Fellini, Valerio Zurlini, François Truffaut, Jean-Luc Godard, Ingmar Bergman, Andrei Tarkovski, Alfred Hitchcock en talloze Taiwanese, Indiase en Japanse regisseurs die in het artcircuit werden gedraaid. 

Dat was in de tijd van de celluloid-film. Met de beschadigingen van kabels, kleurverschillen tussen de ene en de andere acte en andere imperfecties van het dragende materiaal. Maar celluloid had voor mij iets magisch. 

Toen kwam de digitale film in de bioscoop. In het begin was dat van een slechte kwaliteit. Vaak klopte de beeldverhouding, de ratio niet. Het was niet om aan te zien. Ik haakte af. Later werd de digitale projectie van een superieure kwaliteit. 

De inhoud van films waardoor ik me aangesproken voelde veranderde niet, maar het materiaal wel. 

Dat verklaart waarom ik een fan van de films van de kunstenaars Tacita Dean of Stan Brakhage ben. Die zijn van celluloid. Er zijn vele digitale kunstenaarsfilms van goede kwaliteit. Maar ze raken me niet. Niet in mijn hart en niet in mijn hoofd. Ik weet het, ik heb mezelf ermee, maar het is niet anders. 

II. Nu is er een pleidooi voor 3D-reproducties in musea. Deels beredeneerd vanuit educatie en publieksbereik. In een opinie voor Het Parool zegt buitenpromovendus technische kunstgeschiedenis Liselore Tissen die daar voorstander van is: 

‘In tegenstelling tot Benjamins claim, lijkt de ‘mechanische’ 3D-reproductie niet voor ‘de dood van kunst’ te zorgen, maar juist een remedie te zijn tegen het volledig verdwijnen van originele kunstwerken.’

Dat is me een te technische uitleg. Ik ben het er niet mee eens. Kunstwerken zijn niet voor de eeuwigheid bedoeld. In musea wordt hun houdbaarheidsdatum oneigenlijk opgerekt. Het is onvermijdelijk dat ze verdwijnen als origineel werk. Dat is naar mijn idee niet erg. Dat moeten we aanvaarden. We moeten ons ermee verzoenen

III. Theodor Adorno schrijft in Valéry Proust Museum (vertaald): Het Duitse woord ‘museale’ heeft nare ondertonen. Het beschrijft voorwerpen tot wie de toeschouwer niet langer een vitale relatie heeft en die een stervingsproces ondergaan. Ze danken hun behoud meer aan de historische context dan aan de behoeften van het heden. Museum en mausoleum hebben meer gemeen dan een fonetische overeenkomst. Musea zijn de familiegraven van kunstwerken.

De documentatie van kunstwerken in catalogi, boeken, films en foto’s kan ervoor zorgen dat de herinnering eraan, en studie en educatie ervan wordt behouden. Maar dat is een leven na de dood. Dat is niet de kunst zelf. Die aanzet tot denken, aanscherpen en naast de realiteit kijken.

Tissen pleit dat kunst recht in de realiteit kijkt. Dat is plat wat materiaal en functie betreft. Zij wil iets behouden dat niet is bedoeld om te behouden. Men kan zich afvragen of dat wat zij wil behouden nog kunst is. Ik denk het niet. Wat zij wil behouden is een echo van de kunst. Maar dat kan nooit het kunstwerk zelf zijn. 

Kunst is als het leven. Dat bestaat alleen samen met de dood. Het oprekken van het leven van kunstwerken kan, maar dan wordt het niet meer dan een technische vertaling, een reproductie van wat ooit kunst was. Kunst die niet kwetsbaar is en streeft naar het eeuwige leven houdt op kunst te zijn. 

Hans Wap: Geloof het of geloof het niet

Kunstenaar Hans Wap is helder in een van z’n gesproken gedichten: ‘Geloof het of geloof het niet. Ik geloof niet in het geloof. Bij ons thuis werd niet gebeden. We zetten de navigator aan als we een bestemming zochten‘.

Er pleit wat voor Waps uitgangspunt. Het geloof wordt overgewaardeerd. Ik geloof niet als hij zegt dat hij nergens in geloofde. Kun je je dan ontwikkelen als kunstenaar? Hij is zo slim om er een weerwoord aan te verbinden: ‘diep van binnen‘. Dat laat geloof losjes toe. Zo opent zich de grote lijn in het leven.

Het leven wordt ook overgewaardeerd. Iedereen die leeft en zich ervan bewust is gelooft in het leven. Totdat dat stopt. Het is nodig om tijdens het leven in het leven te geloven. Leven in het geloof is niet noodzakelijk. Geloof is afleiding van het leven. Geloof is het voorschot op de dood tijdens het leven.

Iedereen moet zelf weten om te geloven of niet te geloven. Het maakt uiteindelijk niet uit. Er volgt niets meer op. Het geloof heeft op het laatst geen diepere zin. Iedereen die gelooft valt ooit van het geloof af en voor iedereen die niet gelooft geldt hetzelfde. De bestemming staat vast. Voor allen.

Afscheid van een buurman. Gedachten bij een foto van Ara Güler

Vandaag was ik bij de dienst voor en de uitvaart van mijn buurman die afgelopen maandag op 71-jarige leeftijd overleed. We hadden met elkaar een vriendschap opgebouwd zoals buren die kunnen hebben. Zoals iedereen verbonden is met anderen en die band koestert.

Er is in toespraken teruggekeken, met als gevolg dat ik nog meer vragen over hem heb. Dat is goed zo. Dat komt omdat een leven tegenstrijdig, veelgelaagd en ongrijpbaar is.

De kunst van een beeld is dat er alles tegelijk in te lezen valt. Dat biedt een antwoord. Een schip naar het schimmenrijk, een afscheid, een samenzijn dat is verbroken en de duisternis die alles omringt. Het is enscenering, het is perspectief. Meer valt er niet over te zeggen.

Foto: Ara Güler, Istanbul.

Over necromantie. Foto van een kermisattractie op de Brusselse Zuidmarkt (1900)

Dood is dood. Of is dat te simpel gedacht? Zo zijn er gelovigen die een godsdienst belijden die zegt dat er een leven na de dood is. Geloven ze dat echt of maar half? In de populaire cultuur is er het aparte genre van de horror met directe lijnen tussen onze wereld en het hiernamaals. Spoken, geesten, demonen, monsters, verschijningen of manifestaties zouden communiceren vanuit de dood. Magiërs, sjamanen, priesters en kunstenaars zijn de bemiddelaars met gene zijde. De stijl van de dood is die van duisternis en schaduw waardoor met minimale effecten maximale effecten kunnen worden bereikt. Er kan maar beter niet te veel gezegd worden zodat er veel te suggereren blijft. De dood is een invuloefening.

De foto toont een attractie op een Brusselse kermis in 1900. Het is een foto uit het archief van de Belgische krant Le Soir die in 2012 werd geplaatst ter gelegenheid van de jaarlijkse kermis bij het Zuidstation. Het wordt gepresenteerd als erfgoed, een getuigenis uit het verleden. Dat heeft bij deze foto een dubbele betekenis.

De attractie waar het om gaat is die van de necromantie. Volgens Wikipediaeen methode van voorspelling waarbij getracht wordt te communiceren met de doden’. Dat ‘trachten’ geeft aan dat het geen gelopen race is dat de communicatie ook werkelijk tot stand komt. Dat is afwachten.

Het artikel in Le Soir zegt het volgende: ‘In 1900 kon op de Brusselse kermis de toekomst worden voorspeld door deze knappe dame die necromantie beoefende, zoals we konden lezen door in te zoomen op de panelen die achter haar hingen: “Het HOOFD laat mensen weten dat de men wenst te weten in ware vriendschap als in interesse.”’

Verder valt in dit artikel een opmerkelijk nostalgisch citaat van de Franse toneelschrijver Ernest Blum uit 1903 te lezen. Hij betreurt dat de oude kermis is verdwenen. De eenvoud is volgens hem verdrongen door luxe en vooruitgang. Maar dit kraam komt voor de ogen van 2020 tamelijk ouderwets over. Daarom lijkt Blums conclusie over de kermis voorbarig: ‘Verdwenen, verzonken in de duisternis van het verleden, gewist onder de ripolinlaag van vergetelheid!’. (Deze vindplaats van ripolin, een vernis die in 1887 door de Nederlander Carl Julius Ferdinand Riep werd ontwikkeld loopt vooruit op de opname ervan in het Franse woordenboek van 1907).

De necromantie is springlevend als daaronder de poging wordt verstaan om met de doden te communiceren. Want wie kent niet de wens om met een overleden vriend of familielid te communiceren? Maar het is een onmogelijke opgave. De meest zekere voorspelling is dat de voorspelling om te communiceren met de doden ten dode is opgeschreven. Als troost hebben we in het niemandsland van de kermis de waarzeggers die half-serieus onze wensen inlossen terwijl we weten dat het niet kan. Dat is het geloof dat mensen parten speelt, maar ook hoop geeft om door grenzen te gaan.

Foto: Verschenen in artikel1900 : baraque foraine à la foire du Midi’ in Le Soir, 13 juli 2012.

Petitie ‘Behoud W139 in het hart van Amsterdam’ verdient steun

‘Dit is een oproep uit de armoe-straat… want dat wordt ’t als W139 hier weg moet. De binnenstad verzuurt onder monocultuur. Authentieke Amsterdamse plekken verdwijnen of moeten verhuizen naar de periferie. Ook het voortbestaan van W139 wordt bedreigd en zo de artistieke vrijheid in de binnenstad.’

Aldus de petitieBehoud W139 in het hart van Amsterdam’. Het gaat om het belang van het alternatieve circuit een de institutionalisering van de kunstsector. Hoe wordt dat in de verdeling van overheidsgeld afgewogen?

Het lijkt er sterk op dat de min of meer anarchistische tegenstemmen door de overheid geen volwaardige plek in de kunstsector worden gegund. Of dat is omdat een overheid daarmee geen raad weet of dat ze bewust getemd moeten worden is de vraag. Hoe dan ook is dat niet alleen jammer, maar ook contra-productief omdat die tegenstemmen noodzakelijk zijn om de kunstsector levendig, bij de tijd en veelzijdig te houden.

Uiteraard is het goed dat musea steun van landelijke en gemeentelijke overheden krijgen. Ze beheren unieke en waardevolle collecties die ons erfgoed vormen en ze maken interessante publieksprestaties. Maar musea zijn in de programmering van hun tentoonstellingen én hun organisatie conservatief. Mentaal verkeren ze vaak nog in de 20ste eeuw. Logisch omdat musea nu eenmaal conserveren en per definitie behoudzuchtig zijn. Maar onlogisch waar het hun ‘vrije ruimte’ betreft om de vinger aan de pols van de tijd te houden.

Die ruimte wordt nauwelijks benut. Het is ook niet niks wat van musea verwacht wordt. Ze hebben moeite om zich op de juiste manier te verhouden tot hun eigen tijd. Ook vanwege die dubbelzinnige opdracht die ze hebben om te behouden en te signaleren. Musea zijn de plekken van de dood en van hen wordt ook verwacht dat ze de plekken van het leven zijn. Die tegenstrijdigheid wringt en kan zelfs leiden tot een verkeerd soort popularisering die volgt uit de wens om publiek en politiek te behagen met voorbijgaan aan de functie om naast verbreding ook te verdiepen. Dat laatste is het product waar het om draait, zelfs als een museum afdaalt naar het fenomeen van beleving en ervaring. Nog erger: het museum wordt borrelcircuit in een clichésituatie.

Initiatieven als W139 geven zuurstof aan de kunstsector en helpen eraan mee om de lat voor de presentatie van musea hoger te leggen én ze richting, houvast en actualiteit te geven. Weg van de kunsthandel. Soms met tentoonstellingen die het aanzien niet waard zijn en als interessante mislukking gekenschetst kunnen worden, vaak met presentaties die nergens anders te zien zijn en een verrijking voor iedereen zijn. Met video’s in een Caraïbisch bomenlandschap, een kermisbaan, een Belgisch restaurant om te proeven of met experimenten die bijtend commentaar geven op de kunstgeschiedenis. Het Stedelijk Museum ontvangt jaarlijks ruim 19 miljoen euro van de gemeente Amsterdam, W139 zit verlegen om 200.000 euro. Dat moet toch te regelen zijn?

Foto: Schermafbeelding van deel petitie ‘Behoud W139 in het hart van Amsterdam’ op Petities.nl. Ondertekenen kan hier.

Niet D66, maar de christelijke partijen creëren een doodscultuur. Met hun dogmatiek over het leven na de dood

De animositeit tussen D66 en orthodoxe-christenen over medische-ethische kwesties als euthanasie en abortus is een wetmatigheid. Dat meningsverschil is begrijpelijk gezien de overtuiging van deze verschillende levensbeschouwingen. Maar soms willen partijleiders zich ten koste van de ander op een goedkope manier profileren. Dan gaat het fout. Dat blijkt uit een citaat in het RD van leider Gert-Jan Segers van de CU: ‘Als corona ons íets duidelijk heeft gemaakt, dan is het wel dat echte aandacht en goede zorg het verschil maken in een mensenleven. Ik vind het buitengewoon pijnlijk dat in een tijd waarin ouderen zich extra kwetsbaar voelen, D66 een voorstel indient waarvan we weten dat het bij veel ouderen leidt tot grotere onzekerheid en meer angst.’ Dit is stemmingmakerij met een suggestie die over de grens van het betamelijke gaat. In hetzelfde artikel zegt Diederik van Dijk die directeur is van de christelijke zorgvereniging NPV in Veenendaal: ‘Maandenlang hebben we met elkaar onze samenleving bijna stilgelegd om kwetsbaar en oud leven te beschermen. En dan nu ijskoud met een wetsvoorstel komen dat een doodscultuur creëert’.

Deze christenen hebben het bij het verkeerde eind als ze menen dat het D66 is dat een doodscultuur creëert. Dat is opmerkelijk omdat ze blijkbaar niet meer goed kunnen zien voor welke gedachtengoed ze zelf staan. Zij zijn het immers zelf die een doodscultuur creëren. Want hoe kun je anders de opvatting van deze orthodoxe-christenen begrijpen over het leven na de dood? Voor wie dat christelijke dogma wil geloven. Gewone mensen gaan dood, maar christenen claimen dat ze in een hemel terecht kunnen komen. Dat is de ultieme doodscultuur van levende doden die aan de dood ontsnappen. Ik reageerde hier in enkele tweets op.

Foto 1: Tweet in antwoord op Diederik van Dijk, 17 juli 2020.

Foto 2: Tweet in antwoord op D.W. van Oordt, 17 juli 2020

Van dood tot medeleven en weer terug

De dood. Het leed. De pijn. De uitsluiting. De eenzaamheid. Het medeleven. Het is lastig om het in woorden uit te drukken of in een zinnebeeld te verbeelden. Willen we het niet meer of kunnen we het niet meer? Ach, natuurlijk kunnen we dat. Willen we er nog wel stil bij staan? We moeten er hoe dan ook aan wennen. De dood komt het leven binnen. Het zijn niet eens de aantallen. Het is het wereldwijde kansspel waar we verplicht aan mee moeten doen. Daar hebben we niet om gevraagd. Het brengt ons in de war dat we ongevraagd in zoiets betrokken worden. Met de kans dat we voortijdig de afslag naar de dood moeten nemen. Dat zijn we ontwend met onze goede gezondheidszorg en voorzieningen. Blijken die nu minder of meer waard? We weten het niet.

Er is geen zinnig woord over te zeggen. De dwaas die het toch probeert te duiden doet een poging om de onzekerheid weg te beredeneren. Is dat gekunsteld of gedwongen? Er is pas sprake van paniek als we dat niet meer kunnen. Zover is het nog niet. Dat is de troost van de geest. Die kan rede of spookbeeld zijn. We hebben afgeleerd ze in nauw verband met elkaar te zien. Dat breekt ons nu op zonder dat dat schade doet. Het maakt alleen ongemakkelijk. We overdenken de situatie van onszelf en van anderen. We denken er fijn het onze van.

Foto 1: Ko Chung Ming via Facebook. McDonald’s in Hong Kong gesloten voor twee weken.

Foto 2: Jorge Camacho, La danse de la mort, opus 6;1976. Olieverf. Collectie: Musée d’Art moderne de Paris.

Bij ‘Waiting For The Boats’ van Lyddell Sawyer (1890-91)

Wachten op Godot, wachten op het niets, daar komt het leven volgens spotvogels op neer. Toch is het waar, het leven gaat vaak op aan wachten. Een soort actieve ledigheid. In de wachtkamer van de tandarts, op luchthaven en treinstation, het begin (of eind) van de vergadering of in het huiselijk leven. Op het eten, het naar bed gaan of het einde van de winter. ‘Waiting For The Boats’ is de titel van deze fotogravure uit 1891.

Wachten op de boten, zinnebeeld van het leven. De god van onderwereld of Schimmenrijk neemt mensen per boot mee. We zien een kade met wachtende mensen. Is het de Tyne in Newcastle? Waar ze op wachten is niet op voorhand duidelijk. De manden zijn leeg. Toch niet de dood die te snel komt? Het is de stroom van de tijd.

Zo’n 130 jaar geleden klonk dat zo: ‘Dezelfde mensheid die elke sterveling verenigt door een onzichtbare band met elke andere sterveling en ons vandaag een deel van en betrokken bij de geschiedenis van alle tijden maakt’. Het vandaag van 1890 is het vandaag van 2018. Of 2180. Daar verandert de verschijning niets aan.

Foto: Lyddell Sawyer, ‘Waiting For The Boats’ (1890-91). Fotogravure.

Kerkje van Woldendorp in Groningen is als het leven zelf

In dit verslag komt alles samen. Dat maakt het tot een staalkaart van actuele problematiek. 1) De ambitie van Pieter Stapel om een muziektheater in een voormalig kerkje te Woldendorp in te richten. 2) Leegstand van kerken die niet meer gevuld kunnen worden omdat het aantal gelovigen afneemt en er daarom sloop of een alternatieve bestemming wacht. 3) Aardbevingen vanwege de gaswinning in Groningen die vele huishoudens fysiek en psychisch ontwrichten. 4) De reactie van de NAM die door Groningers als terughoudend, bestuurlijk onzuiver en kil wordt ervaren. Wat het kerkje ondergaat is als het leven zelf: opkomst, groei, neergang en dood. Of een uitgestelde dood van weer een nieuwe bestemming. Het kerkje weerspiegelt een levenscyclus.