Update 21 december 2020: Het artikel ‘‘Boijmans Modern’ in Rotterdam-Zuid blijft slechts een droom’ in NRC van Rotterdam-redacteur Eppo König bevat geen fouten, maar dringt evenmin door tot de essentie. Daarom is het een gemiste kans om duidelijkheid te bieden. Vraag blijft wie van de drie partijen, te weten Museum Boijmans met directeur Sjarel Ex, de filantropische stichtingen van de familie Van der Vorm met Wim Pijbes of de gemeente Rotterdam met Ahmed Aboutaleb de meeste steken heeft laten vallen bij de renovatie of nieuwbouw van Museum Boijmans. Met stagnatie in de bouw en een patstelling in de relatie tussen Ex en Pijbes tot gevolg. Feitelijk speelt de gemeente een te verwaarlozen rol en valt af als actieve, geloofwaardige partij. Daar gaat het fout.
König lijkt de zwarte piet bij Boijmans en Ex neer te leggen, maar hij vergeet de context te benoemen van een cultuurbeleid waarin filantropische stichtingen om fiscale redenen de hoofdrol opeisen en de gemeente vanwege een krap budget daar nog in meegaat ook. Een zelfbewust gemeentebestuur had de stichtingen van Van der Vorm allang de deur gewezen. Of in elk geval hun invloed ingeperkt. Want het is een hellend vlak om zich als gemeente afhankelijk te laten maken van Pijbes die met geld van zijn baas directeurtje mag spelen. Het is tenenkrommend dat het gemeentebestuur dat niet doorziet, maar Boijmans voor de geldhaaien gooit. Hoe kan het ermee instemmen om de (ooit nog) democratische benoemde directeur van Boijmans op vage, onduidelijke redenen op termijn te laten vervangen door Pijbes die met geld van zijn baas een positie koopt? Wat zegt dat over de ethische antenne van Aboutaleb en wethouder Said Kasmi? Moet niet eens duidelijk gezegd worden dat Wim Pijbes de raadgever is van maffiabaas of havenbaron Martijn van der Vorm?
NRC ziet de context niet of wat erger is stemt in met het principe dat particuliere partijen met geld macht kunnen kopen. Niet dat dat in Nederland geen staande praktijk is, maar het is nog een stap verder om dat vervolgens een stempel van goedkeuring te geven. Of durft NRC de waarheid niet te zeggen? Als het dat niet ondubbelzinnig wil, dan kan het de kritiek wellicht gieten in een maatschappelijk debat over de macht in de cultuurpolitiek. Te beginnen in Rotterdam.
Wat voor kunstpolitiek denkt het Rotterdamse college van GroenLinks, VVD, D66, PvdA, CDA en CU-SGP in hemelsnaam uit te voeren? Hoe kunnen de wethouders nog in de spiegel kijken? Gelukkig hebben Rotterdamse kunst- en museumliefhebbers Ruud van der Velden (PvdD) die de belangen van de kunst een warm hart toedraagt. Maar een kleine partij maakt niet het verschil.
De strafexercities tegen de Rotterdamse museumsector staan in schril contrast met wat in andere grotere gemeenten gebeurt. Daar wordt de kunst- en museumsector zoveel mogelijk ontzien. Wat zijn de progressieve partijen in het college nog waard (GroenLinks, PvdA en D66) die de mond vol hebben van kunst, maar als het erop aankomt de kunst laten vallen?
In Nederland bestaat binnen de politiek nauwelijks liefde voor de kunst. Dat is een terugkerend thema. Kunst wordt gezien als een verplicht nummer, als een hobby die bij economische tegenwind makkelijk in de steek kan worden gelaten. De politiek beseft niet wat de functie van kunst is of het beseft dat wel, maar wil alleen kunst steunen die een verlengde van amusement is en getemd, onschadelijk en controleerbaar is. Politiek wil vooral kunst steunen die geen kunst meer is, maar een verlengde van de eigen politieke doelstellingen.
De schaduwmacht doet in Rotterdam buiten alle democratische controle om een greep naar de macht en het college laat het gebeuren onder meer door een onmachtige D66-kunstwethouder. Die schaduwmacht bestaat zowel uit de RRKC (Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur) die adviezen geeft als legitimatie voor korting door het college als de filantropische stichtingen van de familie Van der Vorm die met als zetbaas Wim Pijbes en met het oog op fiscale aftrekposten en onroerend goed onderonsjes met de gemeente een parellelle structuur proberen op te bouwen die de gevestigde kunstinstellingen en dan met name de musea naar de marge duwen. En de functie van kunst om aan te scherpen, de macht uit te dagen en kunstinstellingen onafhankelijk te laten zijn wil inperken.
Zo vinden in perfecte harmonie een nieuwe private partij die voor eigen gewin en uit persoonlijk belang in Rotterdam een nieuwe parallelle kunststructuur wil opbouwen en een schaduwmacht wil vestigen én een weinig ambitieus politiek establishment dat de kunstinstellingen hun autonomie wil ontnemen elkaar. Hun gemeenschappelijke emotie is rancune jegens de gevestigde museumsector waar ze in willen breken. Op een afwijkende wijze geldt dat ook voor het Wereldmuseum dat in een aangenomen motie een Rotterdamse signatuur was beloofd, maar dat door het management van het NMVW (Nationaal Museum van Wereldculturen) is gekoloniseerd en alle autonomie ontnomen is. Maar ook daar vinden Rotterdamse politiek en NMVW elkaar. De Rotterdamse raad heeft geen historisch geheugen en laat het Wereldmuseum dat niet eens een directeur of locatiehoofd heeft vallen.
Het raadsel in deze hele strafexercitie tegen de Rotterdamse museumsector zijn echter niet de RRKC met oud-bankier Jacob van der Goot als voorzitter of de stichting Droom en Daad die redeneren vanuit de financiën en waar nodig geld inzetten als drukmiddel, maar het Rotterdamse college dat zich simpelweg laat overbluffen en intimideren zonder dat het goed beseft waarmee het bezig is en wat het allemaal kapotmaakt. En daarbij nog rancuneus is naar de instellingen die voor zichzelf opkomen en het algemeen belang dienen en niet naar de pijpen van Pijbes willen dansen.
Waarom het college zo diep gezonken is en zich onnodig afhankelijk heeft gemaakt van het grote geld van een private partij valt niet makkelijk te beantwoorden. De macht van de havenbaronnen op het gemeentebestuur is een terugkerende constante in de Rotterdamse politiek. Daar moet de politiek dus verstandig in meebuigen zonder te breken. Het valt niet in te zien dat Wim Thomassen, André van der Louw of Bram Peper zich zo onder druk zouden laten zetten zoals Ahmed Aboutaleb (in een weliswaar duaal systeem met nog nauwelijks macht) dat nu laat doen. Zijn kienheid lijkt niet te strekken tot de hoogste sociale regionen en de financiële sector. Wat het college ook parten speelt zijn allerlei integriteitskwesties waardoor een machtige wethouder als Adriaan Visser moest aftreden en een college met liefst 10 wethouders van zes partijen de macht zo verdeelt dat het zichzelf heeft uitgekleed.
De kunstpolitiek in Rotterdam wordt dus in grote lijnen bepaald door drie zetbazen die zich onttrekken aan democratische controle. Jacob van der Goot (RRKC), Wim Pijbes (Droom en Daad) en Ahmed Aboutaleb (burgemeester) zijn vertegenwoordigers van een systeem dat doet denken aan een parallelle structuur van de onderwereld. Deze hoofdpersonen mogen op bestuurlijke stoelen gaan zitten waar ze niet thuishoren of ze zitten op hun bestuurlijke stoel waar ze hun werk niet doen. De professionele bestuurders in de Rotterdamse kunstsector hebben het nakijken en kunnen nergens aankloppen (behalve bij Ruud van der Velden) om deze parallelle structuur -die uiteraard door deze schaduwmacht wordt ontkend- aan te spreken. Ze kunnen maar beter verhuizen naar Amsterdam, Den Haag, Utrecht of werk in een andere dan de museumsector zoeken.
Het motto van de huidige Rotterdamse kunstpolitiek is: ‘Niet lullen, maar elke authenticiteit wegpoetsen’.
Foto: Schermafbeelding van deel artikel ‘Directeur Paul van de Laar vertrekt bij Museum Rotterdam’ van Stéphan Reket in het AD, 26 november 2020.