Utrecht stemt tegen project bibliotheek-filmhuis. Gemiste kansen

bibliotheque_nationale

Omdat gisteren in de Utrechtse raad het lid van het CDA Cees Bos tegen het voorstel stemde voor de Bieb++ bij het stationsgebied kan dat plan dat de uitkomst is van een jarenlange discussie in de stad in de vuilnisbak. Een meerderheid van een stem van D66, PvdA, CU en CDA verkeerde in een minderheid met een meerderheid voor GroenLinks, VVD, SP, LU, GroenRechts en de CDA’er Bos. Die van z’n partij niet meer terug mag keren na de komende verkiezingen en zich zo kon onttrekken aan de fractiediscipline. Bieb++ zou nieuwbouw zijn met een combinatie van bibliotheek, filmhuis (‘Artplex‘), woningen en fietsenstalling die op het Smakkelaarsveld gerealiseerd zou worden. De tegenstanders liepen te hoop tegen de kosten van 76 miljoen. Een plan van GroenLinks om te zoeken naar voor alternatieve locaties haalde het wel. De haalbaarheid wordt onderzocht.

Afgelopen jaren hebben betrokkenen zich in open brieven laten horen en hun gewicht in de schaal gelegd. Dat voedt de plannen en tegenplannen. Bioscoop-exploitant Jos Stelling en het oudste Nederlandse filmhuis ’t Hoogt verkeren al jaren op voet van oorlog met elkaar. ’t Hoogt is beoogd exploitant van het Artplex. Stelling is als de dood voor concurrentievervalsing: ‘Dit betekent, gezien de directe of indirecte subsidie/steun die ’t Hoogt/ Artplex van de Gemeente Utrecht ontvangt, concurrentievervalsing (..)‘. Hierop reageerde de voorzitter van de Raad van Toezicht van ’t Hoogt Pieter Broertjes in een open brief: ‘ ’t Hoogt/ Artplex is een stichting zonder winstoogmerk. Het inhoudelijk profiel is duidelijk onderscheidend van andere aanbieders en daardoor niet marktverstorend.‘ Het beeld wordt nog complexer omdat de Utrechtse bioscoop-exploitant Wolff Bioscopen een contract getekend heeft voor 15 zalen op het terrein van de Jaarbeurs, de Multiplex.

Moeten de inwoners van Utrecht blij zijn ben met het afblazen van de nieuwbouw van Bieb++? Het hangt er vanaf hoe realistisch de alternatieven zijn die GroenLinks onderzoekt. Er is een risico dat die er niet zijn. De vraag blijft liggen op welke gronden zo’n besluit over een kunstencluster als Bieb++ nou eigenlijk genomen wordt. De partijpolitiek gaat grotendeels aan de inhoudelijke discussie voorbij omdat de eigen profilering en continuering leidend zijn. Nu al groeien de functies van bibliotheek en filmtheater naar elkaar toe. Alles wordt gedigitaliseerd, de boeken verdwijnen uit de bibliotheek en het celluloid uit de bioscoop. Binnen afzienbare tijd zullen de functies naar verwachting zo goed als samenvallen. Dus dat pleit voor de volledige integratie in functie en organisatie van bibliotheek en film. In elk geval met de niet-commerciële cinema.

Het valt de Utrechtse politiek te verwijten dat het in een jarenlang proces de eigen marges zo klein heeft gemaakt dat het voor een project van 75 miljoen afhankelijk werd van een dissidente CDA’er. Dat noodlot had met een meerderheid van slechts een stem ook van elders kunnen komen. De Utrechtse politiek had de afgelopen 10 jaar beter kunnen benutten om in de stad draagvlak te creëren en in samenwerking met deskundigen op het gebied van integratie van woord, beeld en geluid en niet-commerciële marktpartijen een multidisciplinair bibliotheek-filmhuis op te zetten dat zijn tijd vooruit was. Dat niet meer uitging van bestaande posities en organisaties uit het verleden, maar het oog op de toekomst gericht had. Utrecht heeft een kans gemist om zichzelf te overtreffen en niet in gekissebis ten onder te gaan. Jammer voor de inwoners.

Foto: ‘The dream of a library (in a variety of configurations) that would bring together all accumulated knowledge and all the books ever written can be found throughout the history of Western civilization. It underlay the constitution of great princely, ecclesiastical, and private ‘libraries’; it justified a tenacious search for rare books, lost editions, and texts that had disappeared; it commanded architectural projects to construct edifices capable of welcoming the worlds’ memory.”

Hervorming museumsector gevraagd

Commentaar van januari 2011:

Hoe komen entreeprijzen van musea tot stand? Met wat moet je het vergelijken? Is een museum een volledig culturele bestemming of een samengaan van evenement en cultuur? Valt het te vergelijken met een bioscoopkaartje, de toegang van een voetbalwedstrijd, een bibliotheekpas, de entree voor de Efteling of een gratis Studium Generale lezing bij de Universiteit? Is een rendez-vous van twee uur met Van Doesburg hetzelfde als twee uur oogcontact met Kirsten Dunst?

Duidelijk is dat de museumsector niet tot eenduidigheid komt in de prijsstelling. Waar een toeslag van € 2,50 voor de Nachten van Van Gogh redelijk lijkt, komt € 6,00 toeslag voor Van Doesburg in de Leidse Lakenhal buitensporig over. Minder kwaliteit, minder naam, minder museum, maar toch een tweemaal zo hoge toeslag? Alsof een kaartje voor een voetbalwedstrijd in het stadion van VVV of RKC tweemaal zo duur is als Ajax in de Arena.

Hoewel op plaatselijk niveau voor pashouders of doelgroepen regelingen bestaan voor gratis toegang ontbreekt er in Nederland een overkoepelende regeling. Zo weten Fransen op woensdag gratis hun musea te vinden en heeft de Franse president Sarkozy de toegang tot de staatsmusea voor jeugdigen onder de 25 jaar gratis gemaakt. Ook andere groepen als werklozen en mensen die op de bijstand aangewezen zijn hebben gratis toegang. Sociaal beleid stroomt de musea binnen.

Terwijl inkomsten uit de verkoop van toegangsbiljetten doorgaans ondergeschikt zijn, lijken allerlei initiatieven om de drempel voor minvermogenden te slechten in Nederland niet te slagen. Wellicht omdat niemand de rekening wenst te betalen. Deze uitblijvende initiatieven geeft de museumsector geen sociaal en slim gezicht van een organisatie die politieke resultaten boekt.

Een projectgroep van de Museumvereniging concludeert in 2007 dat de Museumkaart een mooi product is voor de musea. De conclusie is dat zelfs zonder sponsor de financiële basis van de Stichting Museumkaart gezond is.

Bij de prijsstelling speelt dat het belang van de Museumkaart voor het Van Gogh Museum op de bedrijfsvoering relatief kleiner is dan bij een provinciaal museum als De Lakenhal, Centraal Museum of Groninger Museum. Door het hoge percentage buitenlandse bezoekers zonder Museumkaart kan het van Gogh Museum de toeslag op de Museumkaart laag houden. Neem de proef op de som en bezoek het Van Gogh Museum op een drukke zomerse dag. De rij voor de binnenlandse kassa voor Museum- en ook ICOM-kaarthouders bedraagt dan een fractie van de buitenlandse rij.

De ongelijkheid in toeslagen werkt verwarrend voor bezoekers. Waarbij het ontbreken van niet-strikt museale instellingen als de Rotterdamse Kunsthal bij het gebruik van de Museumkaart een nieuwe verwarring oplevert voor degenen die niet precies begrijpen wat een museum is. Maar da’s een ander onderwerp.

Oorzaak lijkt dat sommige steden hun gemeentelijke musea in achtereenvolgende bezuinigingsrondes flink hebben afgeknepen. Het ergste moet nog komen. Wat de linkse politiek de PVV terecht verwijt, namelijk rancuneus en kinderachtig gedrag jegens de cultuur kan de PVV terecht terugspiegelen. Middelgrote gemeenten als Amersfoort en Gouda slachtofferen hun musea. Da’s hun eigen prioriteit.

Soms zijn voormalige gemeentemusea op afstand gezet en geprivatiseerd onder de afspraak van een meerjarig contract en subsidie. Waarbij collectie en gebouw in handen van de gemeente blijven als drukmiddel. Of ze zijn nog in naam een gemeentemuseum waarvan de directeur direct rapporteert aan de wethouder van Cultuur.

Maar in beide gevallen zijn museumbudgetten afgelopen jaren verminderd of op zijn best bevroren. Dit terwijl allerlei kosten in de culturele sector bovengemiddeld zijn gestegen.

Daarbij komt dat gemeenten met hun vastgoedbezit avonturen aangegaan zijn en dat willen vermarkten. Waar vroeger kostbare en in het centrum gelegen museumgebouwen pro forma op een balans stonden worden ze nu op een semi-zakelijke markt van het gemeentelijk vastgoedbedrijf ingeboekt. Paradox is dat gemeenten graag een volwaardig en prestigieus museumgebouw willen financieren, maar zich steeds minder vast willen leggen voor de exploitatie met een open eind. Vaak een loze exercitie die ermee eindigt dat verhoogde huurpenningen worden kwijtgescholden. Maar het budget schiet wel de lucht in.

Wat rest is een idee van kapitalisering en een mentale druk op het museum om inschikkelijk te zijn om erger te voorkomen. Met een zwaard van Damocles boven de balans. Het museum is in de val gelopen door te veel te groeien in stenen en mensen en is verregaand inflexibel geworden. Het kan niet meer reageren.

Steeds meer ontbreekt het aan sociaal-democratische wethouders met een hart die een idee van permanente educatie in hun politieke agenda hebben staan. Het ideaal van verheffing van het volk kreeg vroeger gestalte in een royale bijdrage aan het gemeentemuseum. Dat idee ontbreekt nu waar sociaal-democratische wethouders nog meer dan liberale bestuurders gestuurd worden door hun visie van het marktdenken.

Structureel heeft Nederland teveel musea en tentoonstellingen. Hoewel er naar mijn idee maar acht musea zijn die op dit moment regelmatig kwaliteit leveren in hun tentoonstellingen (De Pont, Boijmans, Van Gogh Museum, Haags Gemeentemuseum, Mauritshuis, Van Abbe, Rijksmuseum en op het nippertje, het Stedelijk Museum) staat het land overvol met musea en zuigen vele middelmatige en middelgrote musea een deel van de budgetten weg.

Sommige topmusea beconcurreren elkaar of zelfs zichzelf door een ADHD-achtige programmering. De befaamde tentoonstellingsmachine die op hol geslagen is en niet meer te temmen valt ten koste van verdieping van de inhoud, de uitvoering en het ontbreken van nazorg voor een tentoonstelling. Want aan de horizon doemt een nieuwe naam op die door de afdelingen publiciteit en marketing moet worden gelanceerd. Of de naam van de conservator of de museumdirecteur moet helpen vestigen. Maar geen enkel museum kan op straffe van weggezakte aandacht afhaken.

Nederlandse musea draaien internationaal niet meer mee zoals vroeger en hebben in het bruikleenverkeer weinig in te brengen. Modes bepalen de agenda. Enkele jaren terug was de landententoonstelling populair. Wat volgt? Een tentoonstelling uit eigen collectie met een paar bijzondere bruiklenen, ingegeven door eigen schaarse middelen? Beter lijken terughoudendheid, reflectie en een betere onderlinge afstemming tussen musea zodat de kwaliteit opgekrikt kan worden en bezoekers weer op adem kunnen komen.

Projectsubsidies moeten het budget incidenteel en structureel ophogen. Da’s een onmogelijke opgave. Want het beroep op de Mondriaan Stichting, een vermogensfonds als het VSB Fonds -met een gehavend budget door de crisis-, het Prins Bernhard Cultuurfonds, een lokaal fonds als het K.F. Hein Fonds of een bedrijfssponsor -waarbij de banken deels weggevallen zijn door de crisis- is te groot geworden. Over het maecenaat is hetzelfde te zeggen. Ook dat brengt niet de volledige oplossing.

De BankGiroloterij ondersteunt Nederlandse musea structureel, dat wil zeggen langer dan drie jaar. Zo krijgen middelgrote musea als het Utrechtse Centraal Museum, het Nijmeegse Valkhof of het Haarlemse Frans Hals Museum een jaarlijkse bijdrage van € 200.000. Musea die geen sluitende begroting hebben vissen achter het net. Wat de kloof tussen de haves en de have-nots in museumland vergroot.

Een voorzichtige conclusie is dat de museale sector via de sectorale Museumvereniging niet de indruk weet te wekken de deelbelangen van de afzonderlijke deelnemers te kunnen overbruggen. Lastig in een veld waar concurrenten moeten samenwerken. Dat verschil uit zich eerder in de sexy programmering dan in overleg over aankopen, registratie of behoud. Afzonderlijke musea gaat het financieel slecht en ze hangen aan een lijntje. De relatie met de subsidieverstrekkende gemeente is er doorgaans een van afhankelijkheid.

Musea moeten zich herpositioneren en een stapje terugdoen om toekomstig onheil af te wenden. Het zou helpen -al is het intern binnen de museale sector of in een miniconvent- als er een onderscheid kwam tussen musea met een internationale, nationale of regionale uitstraling. Waarbij mogelijkheden gekwantificeerd worden aan de hand van kwantitatieve criteria zodat musea uit zelfbescherming niet overambitieus kunnen worden. Een kwart van de musea kan opgedoekt worden, waarbij in de keuze niet de regionalisering die het CDA voorstaat, maar de kwaliteit de doorslag moet geven.

Dan kunnen zelfs afnemende budgetten beter hun weg vinden en wordt de bezoeker beter dan nu gediend met een evenwichtige en kwalitatieve landelijke agenda. En wie weet lagere toeslagen. Passende titel voor een nota hierover zou kunnen luiden De Nederlandse museumsector: Van Wildgroei naar Win-Win. Dat laatste begrip is echter te verschrikkelijk voor woorden. De oplossing is namelijk niet meer management en consultants met hun turbo-taal, maar juist minder van dat alles. Terug naar de werkvloer van de echte professionals. Da’s de oplossing. Wie maakt dat duidelijk aan de museumsector?

Foto: Missiemuseum Steyl, Limburg