Onderzoek salafistische moskeescholen van Nieuwsuur en NRC. Politiek handelt onoprecht en dubbelzinnig in de aanpak

Je moet oproepen tot geweld tegen andersdenkenden in Koran of Bijbel niet te letterlijk nemen, zo zegt Ulysse Ellian, de VVD fractievoorzitter in Almere in gesprek met Omroep Flevoland. Aanleiding is een onderzoek van Nieuwsuur en NRC over salafistische ‘scholen’ die buiten het reguliere onderwijs vallen. Het lijkt dat Ellian hiermee de strekking van zijn eigen woorden niet goed begrijpt. Dit tekent het misverstand over religieuze organisaties die niet op hun woord worden geloofd, maar pas verdacht worden als ze wel op hun woord worden geloofd. Dat is van een verregaande dubbelhartigheid van bestuurders. Wegkijken en goedpraten bij uitstek. Want wie is de scheidsrechter of religieuze organisaties op hun woord moeten worden geloofd?

De politici Gert-Jan Segers (CU) en Klaas Dijkhoff (VVD) pleitten in een uitzending van 10 september 2019 van Nieuwsuur voor verder onderzoek van dit informele salafistische onderwijs voordat er concreet opgetreden wordt. Er moet in kaart gebracht worden wat er aan de hand is op de salafistische naschoolse ‘scholen’ die hoofdzakelijk door Saoedi-Arabië gefinancierd worden. Dat is een voorzichtige aanpak.

Zoals uit de uitzending van Nieuwsuur blijkt gaat het om wederkerigheid, en om de weerbaarheid van de democratie. Dat wil zeggen dat wie vrijheid voor zichzelf opeist die vrijheid ook aan anderen moet gunnen. Dat doen genoemde salafistische scholen volgens de reportage niet. Zij eisen vrijheid op om de vrijheid van anderen te beperken. Daarmee plaatsen de salafisten zich buiten de orde. Uiteindelijk is een verbod hiervan de gepaste maatregel. Mogelijk via het strafrecht, mogelijk via de politiek-bestuurlijke weg. Er moet van geval tot geval bekeken worden welke predikers namens welke salafistische scholen aan de hand van welk lesmateriaal wat zeggen. Aan de hand van criteria kan vervolgens besloten worden door de rechter of de politiek (naargelang de gevolgde weg) welke salafistische scholen ontmanteld en verboden moeten worden.

Sluiting van salafistische scholen die over de schreef gaan gaat er niet in de laatste plaats om om andersoortige islamitische scholen te beschermen tegen deze radicalisering. De salafisten verzieken het klimaat binnen de Nederlandse islam, ook via sociale media. De Nederlandse staat garandeert de grondrechten via de politieke filosofie van het secularisme. Dat betekent dat iedereen in vrijheid een godsdienst of levensovertuiging kan kiezen. Of niets kiest. Reguliere islamscholen die zich aan de Nederlandse wet houden zijn het slachtoffer van de salafistische predikers. Het is onaanvaardbaar dat een specifieke groepering als salafisten deze consensus doorbreekt met verwijzingen naar geweld. Een weerbare democratie kan niet laten bestaan dat die van binnenuit ondermijnd wordt.

Interessant is dat de predikers de kinderen motiveren om te emigreren naar een islamitisch, wat zij noemen niet polytheïstisch land. Dit roept de vraag op waarom deze predikers niet zelf Nederland verlaten. Want wat hebben ze zelf te zoeken in het polytheïstische Nederland dat zij zo resoluut afwijzen? Het lijkt er sterk op dat de predikers de kinderen iets adviseren waar ze zelf geen gevolg aan geven. Dat is schijnheiligheid van deze salafistische predikers. Als ze volgens hun eigen advies zouden leven, dan moesten ze Nederland verlaten. Saoedisch geld houdt deze predikers vermoedelijk in Nederland zodat ze over de hoofden van de kinderen die aan hen zijn toevertrouwd carrière kunnen maken.

Het onderliggende probleem is dat religie een vrijplaats kan zijn waar straffeloos meningen kunnen worden verkondigd die haaks staan op de grondwet. De predikers van de salafistische scholen richten zich tegen andersdenkenden, en de Nederlandse democratie en rechtsstaat. Dat is ontoelaatbaar voor het openbaar bestuur dat bevolkingsgroepen met elkaar probeert te verbinden en de vrijheid bewaakt. Binnen religieuze organisaties is het toelaatbaar. Zolang ze niet oproepen tot geweld kunnen deze vertegenwoordigers in eigen kring zonder interne tegenspraak of correctie en met een beroep op eigen leerstellingen verkondigen wat ze willen. Ook intolerantie of in gevallen zonder verdere maatschappelijke gevolgen onzin of onredelijkheid.

Wie deze salafistische predikers echt aan wil pakken moet de politieke voorkeurspositie van religieuze organisaties ter discussie durven stellen. Daar schort het tot nu toe aan. Want dat vraagt van bestuurders rechtlijnigheid, intellectuele durf, het doen van heel veel huiswerk, politieke bewegingsruimte en het ingaan tegen het eigenbelang van de eigen doelgroep. Bedenk dat de christelijke SGP voor de toekomst een theocratische staat propageert die principieel weinig verschilt van wat salafistische predikers propageren. Verschil is wel dat de SGP zich ‘in de tussentijd’ gouvernementeel en rechtsstatelijk opstelt en de salafistische predikers niet. Als de eigen kring van de salafisten wordt aangepakt, dan raakt dat direct aan de eigen kring van christelijke organisaties. Daarom zijn tot nu toe de salafisten niet aangepakt door de politiek of het OM dat van de minster een aanwijzing krijgt om in dit dossier te handelen.

Het is de hoogste tijd voor een fundamenteel debat over de positie van religieuze organisaties binnen onze samenleving. Het lijkt er sterk op dat ze te veel politieke voorrechten genieten in een samenleving waar de meerderheid van de bevolking zich niet langer laat inspireren door godsdienst. Hopelijk biedt het onderzoek van Nieuwsuur en NRC voldoende aanknopingspunten om de afwachtende houding van de politiek die neerkomt op ‘we willen wel, maar we kunnen niet’ te doorbreken.

Het is trouwens ontluisterend voor het optreden van overheid en de coalitiepartijen VVD, CDA, D66 en CU en een opsteker voor goede onderzoeksjournalistiek dat media dit boven water tillen. Hebben VVD en D66 zich in slaap laten sussen? Heeft de overheid niet doorgepakt omdat het gegijzeld wordt door de druk van de christelijke partijen die vrezen dat bij krachtig overheidsoptreden ook christelijke organisaties geraakt worden in hun autonomie? De politiek en het openbaar bestuur kunnen het goedmaken door afstand te doen van hun slaapzuchtige afwachtendheid, kortzichtigheid en deelbelangen. Laten de onderwijsinspectie, het OM en het parlement aan het werk gaan.

Advertentie

Overheid, stimuleer naast bezoek Rijksmuseum voor scholieren ook bezoek aan een museum van hedendaagse kunst

Het wordt druk in het Rijksmuseum in Amsterdam. En met 2,26 miljoen bezoekers per jaar is het al druk. Volgens directeur Taco Dibbets in een bericht in Het Parool ontving het Rijksmuseum in 2016 zo’n 150.000 leerlingen ‘in schoolverband’ en ‘daar kunnen volgens Dibbits nog makkelijk 100.000 bij’. Volgens het plan van de formerende partijen VVD, CDA, D66 en CU moet schoolgaande leerlingen ‘tijdens hun leerplichtige jaren’ het Rijksmuseum bezoeken. Er zijn volgens de opgave van het CBS in 2018 ongeveer 2,4 miljoen schoolgaande kinderen in de leeftijd 5-18 jaar. Dat betekent jaarlijks zo’n 184.000 leerlingen die langskomen in het Rijksmuseum. Als een bezoek verplicht wordt gesteld, wat nu (nog) niet het geval lijkt te zijn.

Het is onduidelijk hoe het bezoek van de 150.000 leerlingen in 2016 is samengesteld. Er kan sprake zijn van dubbeltellingen en leerlingen kunnen ouder dan 18 zijn (Pabo). Het jaarverslag 2016 geeft geen uitsluitsel. Het is onwaarschijnlijk dat van de 184.000 leerlingen die volgens het plan van de coalitie het Rijksmuseum moeten bezoeken, 150.000 leerlingen dat nu al doen. Want ze moeten ook uit Oostburg, Vlieland, Vaals of Delfzijl komen. En uit Rotterdam. Het valt niet in te zien dat dat nu al gebeurt. Het is de vraag of er meer of minder dan 100.000 extra leerlingen zijn om die 184.000 te halen. Omdat leerlingen ook de Tweede Kamer moeten gaan bezoeken waarschuwt volgens een bericht in het AD ProDemos -dat rondleidingen in de Tweede Kamer verzorgt- dat door de plannen daar capaciteitsproblemen kunnen ontstaan. ProDemos: ‘De grootste beperking zit nu bij de Kamer zelf, dus de capaciteit zal vooral daar groter moeten worden gemaakt’.

Een bezoek aan het Rijksmuseum is een goede zaak omdat het scholieren in contact brengt met kunst. En overigens ook met de hoofdstad van ons land. Maar er is een nadeel. Ofschoon het Rijksmuseum sinds de recente verbouwing een afdeling 20ste eeuw heeft opgetuigd ligt hier kwalitatief en kwantitatief toch niet het zwaartepunt van het museum. En hoe dan ook stopt de collectie in 2000. De leerlingen van 5-18 jaar komen in het Rijksmuseum dus niet in contact met objecten die tijdens hun eigen leven zijn gemaakt. Zo wordt het er afstandelijk op, welke educatieve programma’s ook worden ingezet om het te verbeelden en te actualiseren.

Het niet verplicht stellen van een bezoek aan een museum van hedendaagse kunst is daarom een gemis. En een gemiste kans. Het is goed dat leerlingen het Rijksmuseum bezoeken, maar dat zou voor leerlingen ‘tijdens de leerplichtige jaren’ aangevuld moeten worden met een verplicht bezoek aan een museum van hedendaagse kunst. Dat is in Nederland geen probleem omdat alle provincies op Zeeland en Flevoland na uitstekende kunstmusea binnen hun grenzen hebben: Groningen, Leeuwarden, Assen, Zwolle, Arnhem, Utrecht, Den Haag en Rotterdam, Eindhoven en Tilburg, en Maastricht. Waar nodig kunnen musea hun collectie verbreden om een goed beeld van de ontwikkeling van de hedendaagse kunst te laten zien. Dat kan via bruiklenen van de Collectie Nederland. Het verdient aanbeveling dat de oppositiepartijen het voorstel van de coalitie aanvullen en verbeteren door te pleiten voor een bezoek aan een museum van hedendaagse kunst.

Foto: Schermafbeelding van deel paginaDe 20ste eeuw (1900-2000)’ van het Rijksmuseum.

Waarom verlaten leerlingen islamitische school As-Siddieq zaal bij dansoptreden? Hoe kan de overheid optreden tegen segregatie?

De reacties op een incident tijdens de debatbattle met basisscholen ‘Discussiëren kun je leren‘ in De Balie in Amsterdam zijn uiteenlopend. Het Parool besteedt er in een bericht aandacht aan. Leerlingen van de islamitische school As-Siddieq verlieten tijdens muzikale intermezzo’s de zaal omdat ze ‘van hun geloof niet naar dans kijken en muziek [mogen] luisteren’, zo verklaarde een leerlinge. Kinderen van andere scholen met een islamitische achtergrond bleven tijdens de muzikale onderdelen in de zaal of dansten mee op het podium. Een deel van de islamitische kinderen meent dus dat kijken naar dans en luisteren naar muziek niet mag van hun geloof, terwijl een ander deel meent dat dat goed samengaat met een islamtisch geloof. Er is dus geen eensluidende islamitische opvatting over wat mag in verband met kijken naar dans en luisteren naar muziek.

Het Parool: ‘Natuurlijk, we hebben wel eens gehoord dat zang en dans niet passen binnen fundamentalistische interpretaties van de islam, maar gebeurt dat niet alleen in streng-gelovige landen? Was dit een vleugje Saoedi-Arabië in Amsterdam? Een bewijs van segregatie?’ De meningen van deskundigen die de krant peilt zijn overwegend afwijzend in de vorm van segregatie die de leiding van de islamitische basisschool As-Siddieq hun leerlingen oplegt. Organisator van het debat Chantal Deken zegt dat ze in overleg met de school tot deze oplossing ­was gekomen ‘die geen afbreuk doet aan de inhoud van het programma’. Maar het is de vraag of de segregatie de leerlingen van As-Siddieq dient en of een organisatie daar aan mee moet werken.

VVD-raadslid Samira Bouchibti vindt het niet normaal wat er gebeurd is: ‘Deze school sluit zich af. Zo ontstaat een enclave in de samenleving. We moeten normen stellen. Ik ga hierover vragen stellen aan het college. De gemeente moet in gesprek met deze scholen.’ Wethouder Onderwijs Simone Kukenheim (D66) zegt: ‘De gemeente gaat het gesprek aan met alle scholen in de stad. En dan vragen wij ook door.’ Maar welke sancties de overheid heeft om scholen die zich afsluiten bij de les te trekken en de leerlingen van die scholen te onttrekken aan het gezag van fundamentalistische ouders of schoolbesturen is ongewis. De uitspraak dat ‘de gemeente in gesprek blijft met deze scholen’, klinkt defensief en verre van krachtdadig en initiatiefrijk.

Woordvoerder Jamila Zemouri van de Stichting ­Islamitische Scholen ­Amsterdam waar As-Siddieq toe behoort meent dat van segregatie geen sprake is omdat de school er ‘juist voor gekozen heeft om wel deel te nemen aan het debat’. Zemouri: ‘Muziek is niet verboden in de islam, maar meestal doen ­jongens en meisjes dit gescheiden. Wij bereiden onze leerlingen voor om deel uit te maken van de samenleving en het is de keuze van het kind wat het wel en niet doet.’ Deze uitspraak suggereert dat de school de verantwoordelijkheid bij de leerlingen legt en dat de schoolleiding de leerlingen vrijlaat in hun keuze. Het valt moeilijk in te zien hoe deze bewering klopt over kinderen van maximaal 12 jaar oud. Wat Zemouri precies bedoelt met de uitspraak dat ‘jongens en meisjes muziek gescheiden’ doen is de vraag. Deze verklaring maakt het er eerder kwalijker op dan het al leek. Er lijkt sprake van een dubbele apartheid. Namelijk die tussen jongens en meisjes binnen de islam en tussen islamitische scholen en niet-islamitische scholen. De uitleg van As-Siddieq klinkt zonderling.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelLeerlingen islamitische school verlaten zaal bij dansoptreden’ van Michiel Couzy in Het Parool, 15 april 2017.

Wat is er mis met verplicht bidden van schoolkinderen in de moskee?

Dit fragment circuleert op sociale media. Binnen en buiten Nederland. Het wordt gebruikt om de islamitische indoctrinatie van Nederlandse schoolkinderen aan te tonen. Ze zouden verplicht moeten bidden in de moskee. Verdere context ontbreekt. Gerard de Boer verwijst in een posting op zijn blog naar OBS Het Palet in Ommen.

Meer dan de helft van de Nederlanders is niet gelovig. Godsdienst moet daarom niet overschat worden. Ook in de oriëntatie of burgerschapskunde van schoolkinderen niet. Het is prima als een basisschool open is naar de samenleving en de diversiteit die daarin bestaat, maar het deelnemen van schoolkinderen aan het bidden in een religieuze instelling zoals een moskee is een stap te ver. Oriëntatie kan beter bestaan uit het in contact brengen van schoolkinderen door leerkrachten van de gang van zaken in een religieuze instelling. Dat voldoet.

Het nieuwe normaal is niet gelovig. Dit soort oriëntatie is een achterhoedegevecht om godsdienst groter te maken dan het is. Echte oriëntatie kiest voor een filosofische invalshoek en kijkt verder dan oppervlakkigheid van een bezoek aan kerk of moskee. Echte oriëntatie op godsdienst en levensbeschouwing kijkt verder dan religieuze instellingen en het ene humanistische verbond dat er als excuus aan de levensbeschouwelijke kant wordt bijgeplakt om het ‘objectief’ te doen lijken. Echte oriëntatie stelt ook religiekritiek centraal en zet op een rijtje dat godsdiensten voor- en nadelen hebben. Burgerschapskunde bereidt schoolkinderen voor op de toekomst en geeft leerkrachten de ruimte om meer te doen dan het gemakzuchtig afvinken van kerndoelen. Dat is er mis aan bovenstaande video. Indoctrinatie wordt in de hand gewerkt door het ministerie van OCW.

Westland verdient terecht geen islamitische basisschool

Gemeente Westland (Zuid-Holland) telt ruim 105.000 inwoners. Volgens opgave van het CBS in de recent gepubliceerde Religieuze kaart van Nederland is 1,5% islamitisch. Dat betekent zo’n 1575 inwoners. Volgens opgave van de gemeente zijn er uitgesplitst naar leeftijd 6.050 (5-9 jaar) en 6.368 (10-14 jaar) inwoners. Zonder de 5- en 14-jarigen vallen er 10.000 inwoners in de basisschoolleeftijd. Er zijn geen data hoeveel kinderen islamitisch zijn. Dat aantal bedraagt vanwege de leeftijdsopbouw van de subgroep vermoedelijk minimaal 150 kinderen. Het is onduidelijk of alle ouders die als islamitisch geregistreerd staan willen dat hun kinderen een islamitische basisschool bezoeken. Omdat de overheid werkt aan het ophogen van het minimum aantal leerlingen per school van 23 naar 100 is het begrijpelijk dat Westland geen islamitische school krijgt. Het betoog van fractieleider Nico de Gier (PvdA) die verwijst naar moskeebezoek lijkt op drijfzand gebaseerd.

Is lesproject ‘Post uit Marokko’ van Museon geschikt? Of oubollig?

Het educatieve project ‘Post uit Marokko’ van het Haagse Museon dat gericht is op kinderen van groep 4 en 5 (7-8 jaar) krijgt kritiek van de PVV Den Haag. De fractie stelt raadsvragen en heeft het over ‘knettergekke islamverheerlijking’. Museumdirecteur Marie Christine van der Sman lijkt vooral verbaasd en geschokt over een haatmail die het museum ontving. Volgens Omroep West worden museummedewerkers erin ‘vuile, vieze verraders van je eigen volk’ genoemd. Ook dreigt de afzender het museum wat aan te doen als ‘zijn of haar nichtjes en neefjes deelnemen aan het lesproject’. De duidelijk aangeslagen Van der Sman overweegt aangifte.

Rechtvaardigen de raadsvragen en de haatmail de zorgen van het Museon? Als het een degelijk lesproject heeft, dan kan het dat in alle rust met goede argumenten uitleggen. Het lesdoel is ‘bijdragen aan een beter begrip voor elkaar’. Daar is niets mis mee. Vraag is wel of dit lesproject eraan meehelpt om kinderen een kritische levenshouding aan te leren die meer biedt dan oriëntatie. Hoewel kennis van de wereld precies de voorwaarde is om tot een kritische houding te komen. De Catch-22 van de opvoedkunde. Oriëntatie is dus een te mager en aanleren van kritiek een te zwaar lesdoel voor 7-8-jarigen. Het moet tegelijk, en dat wringt.

Een lesprogramma dient kinderen niet te voorzien van een houding pro- of anti-islam, maar kinderen aan de hand van een juist beeld een kritische levenshouding aan te leren waarmee ze zelf kunnen (gaan) oordelen. Over dit aspect gaan de raadsvragen van de PVV niet. Door vragenderwijze te stellen dat de kinderen door het lesprogramma ‘worden aangespoord om de normen en waarden van de islam te accepteren’ mist de PVV de kans om de zwakte van het educatieve project van het Museon aan het licht te stellen. Vraag is juist of ‘Post uit Marokko’ kinderen niet opzadelt met cliché’s van Marokko. Met tulpen, klompen en molens van dat land.

Video: Opening van de Morocco Mall in Casablanca, december 2011.

Overheid dient werk te maken van preventiebeleid voor logopedie

44

Logopedie bij kinderen leidt tot minder criminaliteit, zo zegt het rapport ‘De waarde van logopedie‘ uit 2012 dat in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie tot stand kwam. De strekking van het rapport is dat tijdige aanpak van spraak- en taalstoornissen, dus preventie, economisch voordeel voor de samenleving oplevert. Zo hoeven met goede logopedie minder kinderen naar het dure speciaal basisonderwijs. Iedere euro die voor de behandeling wordt gebruikt levert € 1,67 tot € 3,04 op, zo claimt het rapport.

Het rapport geeft een overzicht van onderzoeksliteratuur. Opvallend is dat bij de bepaling van de doelgroep niet naar zogenaamde cohortstudies wordt verwezen. Bijvoorbeeld de Rotterdam Study waar logopediste Marie-Christene Franken bij betrokken is. Maar ook naar internationale cohortstudies naar het zich voordoen van stoornissen onder kinderen. Nu blijft onduidelijk hoeveel kinderen een spraak-/ taalstoornis hebben.

Hoe dan ook maakt het rapport een schatting van zo’n 7% van de kinderen met een spraak- en taalstoornis. Dat betekent zo’n 175.000 kinderen tussen 0 en 15 jaar. Maar omdat niet alle kinderen die bij logopedisten terechtkomen een spraak- en taalstoornis hebben valt niet uit te maken voor welke percentage preventie zou helpen. Dat aantal lijkt meer dan 15.000 te zijn. Complicatie is dat stoornissen in de vloeiendheid van het spreken zoals stemstoornissen en stotteren buiten het onderzoek blijven. Als vuistregel geldt dat 1% van de bevolking stottert, en dat beginstotteren bij 5% van de kinderen tot 7 jaar voorkomt. Daarvan gaat 20% over in chronisch stotteren. Het rapport toont niet aan hoeveel kinderen onterecht niet bij logopedie terechtkomen.

Renske Leijten (SP) stelt kamervragen aan staatssecretaris van Volksgezondheid Martin van Rijn. Het rapport ‘De waarde van logopedie‘ voert ze aan als onderbouwing van het kostenonderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit. Dat concludeert dat tarieven voor logopedie verder omhoog moeten. Preventie bij kinderen (‘schoollogopedie’) is mede door de marktwerking wegbezuinigd. Dat schuift kosten door naar de toekomst. Omdat zorgverzekeraars geen direct belang hebben bij preventie wacht de overheid die taak. Ook omdat de kosten buiten de zorg, zoals het onderwijs of de sociale veiligheid terechtkomen. Voorwaarde voor een preventiebeleid op het gebied van logopedie is echter een betere onderbouwing door een wetenschappelijk literatuuronderzoek dan het verkennend rapport ‘De waarde van logopedie‘ biedt. Want: preventie helpt.

Foto: Grafisch vormgever Philippe Apeloig. Credits: Philippe Apeloig.