Geldzucht en juridische strijd over nalatenschap Henry Darger beschadigen naam van de Lerners die zich sterk voor zijn kunst maakten

Schermafbeelding van deel artikelJuridische strijd om nalatenschap outsider-kunstenaar Henry Darger‘ van Arjen Ribbens in NRC, 8 februari 2021.

Arjan Ribbens besteedt voor NRC in een artikel aandacht aan outsider-kunstenaar Henry Darger en zijn nalatenschap waarover een juridische strijd wordt uitgevochten. Mede omdat diens werk op veilingen tegenwoordig voor veel geld wordt gekocht.

Aanleiding is een artikel in The New York Times van Robin Pogrebin waarin Dargers toenmalige huisbaas Nathan Lerner en zijn vrouw Kyoko in een kwaad daglicht worden gezet. Ze zouden Dargers kunst weliswaar van de vergetelheid hebben gered, maar zich die ook hebben toegeëigend. Dat is de aantijging van Dargers verre familieleden die bijna 50 jaar na zijn dood in beeld komen dankzij de inspanningen van Ron Slattery, een kunstverzamelaar uit Chicago. De nog in leven zijnde Kyoko reageert er via haar advocaat niet op.

In een commentaar over een foto van Lerner schreef ik in november 2021: ‘Lerner is ook bekend om zijn betrokkenheid bij de zeer katholieke outsider kunstenaar Henry Darger die in een huis van hem naast zijn eigen huis woonde. Ze zagen elkaar dagelijks. Hilarisch en melancholisch is wat Lerners weduwe Kiyoko daarover vertelt. Zelfs de zo in China geïnteresseerde kunstenaar Pedro Bakker schreef een artikel over Darger door wie hij zich liet inspireren.’

Ribbens zet niet alle feiten goed op een rijtje. Dat doet afbreuk aan dit interessante verhaal van een diep-religieus en getroebleerd individu in Chicago die aan de zelfkant van de maatschappij terechtkwam en postuum wordt gewaardeerd als kunstenaar. Zijn werk en nalatenschap zijn in het spervuur van het grote geld terechtgekomen.

Ribbens zegt: ‘Bij zijn leven maalde niemand om Henry Darger’. Bedoelt hij hier nou de persoon of zijn kunst? Hier dan ook is dit in tegenspraak met wat ontwerper, fotograaf en Dargers huisbaas Nathan Lerner en diens echtgenote Kyoko daarover zeggen in hun herinneringen aan Henry Darger. Maar het lijkt ook in tegenspraak met wat Ribbens in zijn artikel schrijft als hij zegt: ‘De Lerners hebben in het verleden herhaaldelijk aangegeven Darger in het verpleeghuis te hebben opgezocht‘. Feit is dat de lastige Darger zich mogelijk liet helpen.

Suggereert Ribbens dat de Lerners achteraf hun rol in de zorg voor Darhers groter hebben gemaakt dan die werkelijk was? Dat is mogelijk, maar dat moet dan wel hard worden gemaakt. Dat doet het artikel in The New York Times niet en Ribbens evenmin. In hun herinneringen geven de Lerners veel feiten over hun betrokkenheid bij Darger die tot nu toe niet zijn weersproken.

Kyoko eindigt haar herinnering aan Henry Darger zo: ‘As far as storage and conservation are concerned, Henry’s paintings remained in the room until around 1990 when Nathan put the paintings into protective sleeves. Now the majority of the works are stored in Mylar sleeves so they can be handled without causing damage. Henry’s paintings are spread throughout museums around the world, mostly through donations. Much of Henry’s work is at the American Folk Art Museum in New York. They have writings, source materials, and the collection of books from his room as well as many paintings. There are also many paintings in private collections. As in the past, I am not making any efforts to promote the paintings to the public, but I always help when people come to me with ideas for projects. The exposure to Henry’s life’s work has inspired many other artists to create visual art, music, theater, and dance‘.

Wat er waar is van de aantijging dat de Lerners financieel hebben geprofiteerd van de verkoop van Dargers kunst valt te bezien. Dat moet nog maar bewezen worden. Michael Bonesteel neemt het op voor de Lerners en krijgt het laatste woord. Maar dan nog, als ze zich niet sterk hadden gemaakt voor Dargers kunst dan hadden The New York Times en Ribbens er nooit van gehoord. Dan was het werk van Darger die wordt beschouwd als de belangrijkste outsider- kunstenaar van de VS nooit op veilingen voor veel geld verkocht en nooit onderwerp van een juridische strijd over de nalatenschap geworden.

Dit verhaal over de tragische Henry Darger lijkt van de daken te schreeuwen dat men meer heeft aan een goede buur dan aan een verre vriend of ver familielid. Die laatsten worden opgetrommeld en laten zich voor een karretje spannen omdat verderop het grote geld wacht. Dat is tragiek zonder ziel.

College Amsterdam steunt Defares’ initiatief voor een instelling voor hedendaagse kunst. Debat over de ethiek van het aanbod ontbreekt

Schermafbeelding van deel berichtNieuw museum voor hedendaagse kunst in oude rechtbank Zuidas‘ van de gemeente Amsterdam, 27 augustus 2021.

Een museum of beter gezegd een ontwikkel- en presentatieinstelling krijgt in Amsterdam vorm. De voorlopige naam is het Museum of Contemporary Art (MCA.) De instelling doet niet aan collectievorming dus kan functioneel geen museum genoemd worden. Voorwaarde is dat aankoop van een gebouw op de Zuidas dat eigendom is van het Rijksvastgoedbedrijf wordt goedgekeurd door de raad.

Initiator is de Stichting Hartwig Foundation. Pikant is dat de bestuursvoorzitter daarvan de vermogende Rob Defares is die van 2010 tot 2018 lid van de Raad van Toezicht van het Stedelijk Museum was. Uit eerdere berichtgeving van Arjen Ribbens in NRC bleek dat oud-museumdirecteur Beatrix Ruf bestuurder is van het kunstfonds Hartwig Art Production Collection Fund dat een instelling voor hedendaagse kunst op poten wil zetten. Defares heeft 10 miljoen euro aan dit kunstfonds gedoneerd.

Het initiatief kan opgevat worden als een initiatief van Defares om Ruf met zijn geld weer een positie te verschaffen in de Nederlandse kunstwereld. Met geld is veel te koop in de Nederlandse kunstwereld, inclusief de deelnemende instellingen. Defares was ook lid van de Raad van Toezicht van de Rijksakademie. De lijntjes zijn kort achter de schermen van de Nederlandse kunstsector.

Schermafbeelding van deel berichtNieuw museum voor hedendaagse kunst in oude rechtbank Zuidas‘ van de gemeente Amsterdam, 27 augustus 2021.

Er is vanuit de marge kritiek op fondsen die een ontwrichtende werking op de Nederlandse kunstwereld hebben. De gevestigde culturele instellingen zwijgen echter als het om het accepteren van ‘besmet’ geld gaat zodat deze kritiek niet echt landt. In dat rijtje voegt zich nu blijkbaar de gemeente Amsterdam. Naast Ammodo en de Stichting Droom en Daad is dat dus de Stichting Hartwig Foundation. Het verwijt is dat mensen als Wim Pijbes (Droom en Daad) en Rob Defares buiten de gevestigde museumsector om zich met eigen of andermans geld in de positie wringen van schaduw-museumdirecteur of -bestuurder.

Timo Demollin zei over ‘De fuik van de filantropie’ voor Platform BK in maart 2021 het volgende: ‘Het geld dat de Hartwig Art Foundation in jonge kunstenaars investeert is dus indirect afkomstig van flitshandel. Deze geavanceerde beurstechnologie gebruikt wiskundige modellen, algoritmes en infrastructuur met hoogwaardige dataverbindingen om geautomatiseerd en razendsnel beursaandelen te kopen en verkopen aan de hand van andermans transacties. Veel van de handelsstrategieën die hieruit voortvloeien worden als controversieel beschouwd en zijn bekritiseerd als ontwrichtend voor financiële markten. Door misbruik van een asymmetrische toegang tot informatie en controle kan hierbij oneerlijke concurrentie en marktmanipulatie plaatsvinden. (..) Daarnaast wordt regelmatig het verwijt gemaakt dat flitshandel geen waarde toevoegt aan markten, doordat het slechts speculeert op kleine koerswijzigingen en valutaverschillen. (..) Flitshandel onttrekt dus economische waarde aan de samenleving en privatiseert belegd kapitaal van publieke fondsen, zo gaat het argument. (..) Dat straalt niet goed af op het geld dat de kunstsector ten goede komt via Defares, IMC en de Hartwig Art Foundation. (..) Ook de intensieve samenwerking met kunstruimtes en postacademische instellingen is discutabel. Wanneer deze meewerken aan het programma van de Hartwig Art Foundation bieden zij niet alleen een met voornamelijk overheidsgeld opgebouwd platform aan de geselecteerde kunstenaars en hun begunstiger, hun imago als gerespecteerde instituten voorziet Hartwig Art Foundation ook van waardevol cultureel kapitaal‘.

Door belangenverstrengeling moest Ruf in 2017 haar directoraat neerleggen. De pro-Ruf factie heeft dat nooit goed kunnen verkroppen en bleef nog tot diep in 2020 via Het Parool de publiciteit zoeken om Ruf vrij te pleiten. Dat is deels gelukt en deels mislukt. De spin van een onderzoek over Rufs handelen (Peeters-Eisma) werd zelfs onderdeel van die publiciteitsslag. Het beeld dat bleef hangen was dat Ruf juridisch binnen de normen gehandeld had, maar ethisch niet en daarom niet te handhaven was. De uitkomst was dat Ruf haar positie verloren had en niet terugkreeg.

Zie hier voor de proxy-oorlog tussen NRC en Het Parool over de kwestie Ruf die in 2018 op zijn hoogtepunt was. Het is niet ondenkbaar dat deze schaduwoorlog tussen deze media en de pro- en anti-Ruf facties weer opflakkert vanwege dit nieuwe initiatief. Hoewel het deze keer wellicht eerder zal gaan om een afgeleide van die oude proxy-oorlog van drie jaar terug. Defares heeft slim een bypass voor Ruf gevonden.

Of dit initiatief van een nieuwe instelling voor hedendaagse kunst een soort wraak of doorstart is van het Stedelijk Museum van Ruf valt te bezien. Het is wel een bizar Droste-effect dat het Stedelijk Museum van Rufs opvolger Rein Wolfs een van de deelnemende instellingen wil zijn. Wie spiegelt wat?

Hoe dan ook is het merkwaardig dat er tot nu toe in de Amsterdamse politiek en de landelijke media geen debat is gestart over de aanvaardbaarheid van Defares’ aanbod. De geschiedenis lijkt zich te herhalen. Ethiek in de Nederlandse museumsector is onderontwikkeld als het om de herkomst van geld gaat.

Kritiek op EuropArtFair en Stichting Kunstweek dat over de rug van kunstenaars een verdienmodel heeft

Column van Marina van der Kooi op site Nederlandse Kring van Beeldhouwers NKVB,16 juli 2021.

Wijze, moedige en waarachtige column van kunstenaar Marina van der Kooi die meedeed aan de kunstbeurs EuropArtFair die van 2 tot en met 4 juli 2021 plaatsvond op het Westergasterrein in Amsterdam. Dat was voor haar eens, maar nooit weer. Want volgens haar verdient iedereen aan zo’n beurs, behalve de kunstenaars die niet uit de kosten komen.

Overigens waren kunstenaars die zich goed informeren gewaarschuwd niet aan deze beurs deel te nemen. Het is een val voor kunstenaars. In hun boekTussen Kunst en Cash” besteedden NRC-journalisten Arjen Ribbens en Pieter van Os in hoofdstuk 11 (De Promotor David Polak) aandacht aan de Stichting Kunstweek van Polak in Raamsdonkveer dat onder meer certificaten aan kunstenaars verkoopt waar niemand op zit te wachten. Maar het organiseert ook een reeks kunstbeurzen met interessant klinkende namen.

Raoul Locht is bestuursvoorzitter van de Stichting Kunstweek en ook organisator of beursmanager van EuropArtFair. Els van Lent is secretaris van de Stichting en was tevens assistent beursmanager van EuropArtFair. Volgens Ribbens en Van Os is Locht de enige aandeelhouder van De Kunst Collega’s BV uit Roermond. Die werkt samen met de First Art Group BV die initiatieven van de Stichting Kunstweek uitvoert. Locht zou volgens beide auteurs initiatiefnemer van zes kunstbeurzen zijn.

De Stichting Kunstweek zegt dat het ‘staat voor de collectieve promotie van beeldende kunst en heeft als primaire doelstelling het vergroten van de belangstelling voor beeldende kunst in het algemeen en van de bekendheid van Nederlandse beeldend kunstenaars en hun werk in het bijzonder‘.

Dat is een ruime definitie die niets zegt over het verdienmodel. De beurzen van Locht krijgen lof omdat ze goed georganiseerd zijn, maar ook kritiek. Kunstenaar Jeroen Bosch en een van de twee drijvende krachten achter de populaire kunst(enaars)site Trendbeheer schreef in 2014 het artikelWist u dat de Kunstweek niet deugt?‘ waarnaar Ribbens en Van Os verwijzen. Omdat kunstenaars geen informatie hebben over de achtergrond van Polak, Locht en de door hen georganiseerde kunstbeurzen zouden ze er als ‘rommelende sukkelaars’ intrappen. Kunstenaars worden dankzij de column van Martine van der Kooi nogmaals gewaarschuwd.

Het laatste woord is aan haar, want behalve het verdienmodel dat eruit bestaat dat alle betrokkenen behalve de kunstenaars van de beurs profiteren is het niveau bedenkelijk: ‘Welgeteld zag ik drie kramen van mensen die ik als kunstenaar wil beschouwen. De rest, ongeveer 100 deelnemers, presenteerde vooral lieve of verleidelijke meisjesgezichten, en veel naakte borsten. De zigeunerin met de traan was niet ver weg‘. Deelname aan een beurs van Locht kan voor een professionele kunstenaar eindigen in een dubbele teleurstelling. Artistiek is het niveau bedenkelijk en financieel het risico groot. Advies: niet doen.

Willem-Alexander is de beste dubbelganger van zichzelf. Hij en de familie Van Oranje zijn niet wat ze beweren te zijn

Hoe noem je een lookalike of dubbelganger die totaal niet lijkt? Een plaatsvervager? Artiestenbureau JB Productions maakt publiciteit voor iemand van wie het claimt dat die op koning Willem-Alexander lijkt. Naar eigen zeggen was hij te zien in campagnes voor De Staatsloterij, Ter Stal, Toto, Burger King en Albert Heijn. Artiestenbureau JB Productions zegt over zichzelf ‘al 32 jaar uw partner voor het boeken van artiesten, winkelcentrum promotie, huren van attracties, kindershows en Sinterklaas entertainment en Kerst entertainment‘ te zijn.

De tragiek van het Nederlandse koningshuis is dat koning Willem-Alexander de beste dubbelganger van zichzelf is. Het verschil tussen schijn en wezen is immens. De kloon van Artiestenbureau JB Productions komt niet in de buurt van wat Willem-Alexander is.

Het kenmerk van de Nederlandse monarchie is de gespletenheid ervan. Een voorbeeld daarvan is de omgang met kunstbezit dat goed de mentaliteit verraadt. De koninklijke familie claimt belang te hechten aan kunst en als vertegenwoordiger daarvan heeft het de kunstminnende prinses Beatrix naar voren geschoven omdat ze op goede voet zou staan met allerlei kunstenaars. Maar tegelijk liegt, fraudeert, steelt en verkoopt de monarchie op slinkse wijze kunstbezit dat het zichzelf heeft toegeëigend en zeer vermoedelijk rijksbezit is. Dus van u en mij.

Onderzoeksjournalisten van onder meer Zembla en NRC hebben afgelopen jaren misstanden en financiële en juridische scheve schaatsen van leden van de koninklijke familie blootgelegd. Het heeft de Tweede Kamer in beweging gebracht. Want wat rijkseigendom is moet niet door de familie van Oranje ontvreemd kunnen worden.

Het recent verschenen boek Tussen Kunst en Cash van NRC-journalisten Arjen Ribbens en Pieter van Os zet de malversaties door leden van het Nederlandse koninklijke huis op een rijtje in het hoofdstuk ‘Familie Van Oranje’. Ook voor iemand die de feiten al kent is voor het aanzien van de Nederlandse monarchie de opsomming vernietigend om te lezen.

Eruit blijkt dat de leden ervan worden gedreven door hebzucht, elk ontbrekend respect voor kunst en erfgoed, de brutaliteit en arrogantie om procedures opzij te zetten en mensen die van hen afhankelijk zijn voor hun karretje te spannen en het totaal gemis aan verbondenheid met de Nederlandse kunst, geschiedenis en samenleving. Het beeld ontstaat dat het eigen welzijn en het spekken van de bankrekening het enige is dat telt voor de familie Van Oranje. Botheid, lompheid en intimidatie van ‘onderdanen’ blijkt een Oranje-traditie te zijn. Die verhuld wordt voor de Nederlanders.

Onrecht kan nooit in zichzelf bestaan. Dat wordt pas mogelijk als anderen het mogelijk maken. In dit geval degenen die óf tegen hun zin onder druk worden gezet door de familie Van Oranje om frauduleus te handelen óf uit vrije wil de nabijheid van de kroon zoeken om daar enig voordeel uit te kunnen halen. Dat houdt in dat de Nederlandse monarchie niks is als de samenleving er afstand van neemt en niet accepteert.

Oranjepropaganda is het tegengif tegen deze kritische houding. De meer populaire media worden door de Rijksvoorlichtingsdienst gemuilkorfd door een mediacode en journalisten van serieuze media worden gefêteerd en uitgenodigd door de monarchie zodat elke neiging om kritiek te hebben door Oranje wordt geneutraliseerd.

Hoe dat werkt en hoe ver die steun kan gaan bleek toen prinses Beatrix in 2013 aftrad en ze werd bewierookt in de media. PowNews noemde toen de ‘Beatrix-journalistiek’: ‘Historisch slechte televisie’. Ribbens en Van Os hebben met terugwerkende kracht met hun boek de eer van NRC gered die de toenmalige Vlaamse hoofdredacteur Peter Vandermeersch in 2013 door zijn kritiekloos pro-Oranje mediaoptreden te grabbel gooide.

In een commentaar schreef ik op 30 april 2021:

Wat me elke keer weer verbaast als er een koningsdag of een andere festiviteit is waarbij de leden van de monarchie opdraven is de schaamteloosheid van de gladstrijkers, hermelijnvlooien, jaknikkers, hofmuizen en hielenlikkers van Oranje die zich naar voren dringen om zich te onderwerpen. Waarom doen ze het? Wat winnen ze erbij? Zijn ze betoverd door de magie van de operette waarvan ze hopen dat die op hen afstraalt en niet meer verantwoordelijk voor hun daden?'
Dit gedrag is bevreemdend. Ik kan er niet aan wennen. Hoeveel kritiekloze aandacht voor het koningshuis kan de weldenkende burger aan? Wat heeft dit gedrag nog te maken met een volwassen democratie met mondige burgers die menen zich in de nabijheid van de troon te moeten aanstellen als clowns of ondergeschikten bij wie door een hersenoperatie het zelfbewustzijn is verwijderd?

Wat moet Nederland met een door een artiestenbureau het land ingestuurde slecht lijkende dubbelganger van koning Willem-Alexander die aan het hoofd staat van een controversiële familie, om het neutraal en netjes te zeggen? Het valt het artiestenbureau niet kwalijk te nemen dat het inspeelt op een behoefte die blijkbaar in Nederland bestaat. Het raadsel is waarom de Nederlandse samenleving nog interesse wil tonen in een familie die de kantjes er zo afloopt. Als het een gewone familie was geweest waren ze allang aangeklaagd en veroordeeld wegens wangedrag.

Er waart een spook door de beeldende kunst – het spook van handjeklap, ons-kent-ons en vriendjespolitiek

Er waart een spook door de beeldende kunst – het spook van handjeklap, ons-kent-ons en vriendjespolitiek. Net als bij het Communistische Manifest van Marx en Engels gaat dat over economie en klassenstrijd. Ofwel, over macht en eigendom.

Afgelopen week was er op Facebook een levendige discussie over niet-professionele kunstenaars die in een kunstmuseum worden gepresenteerd. Velen hadden er een gefundeerde mening over. Aanleiding was een expositie van Herman van Veen in Singer Laren. Bijna allen vonden dit een slechte, ongewenste ontwikkeling.

Niet alleen in kunstmusea kan de selectie van kunstenaars worden bepaald door niet-kwalitatieve criteria, maar door handjeklap, ons-kent-ons en vriendjespolitiek. Herman van Veen in Singer Laren, Pieter van Vollenhoven in Museum JAN of toenmalig koningin Beatrix als gastconservator in het Stedelijk Museum.

Er zijn media die hetzelfde doen. Ze ondermijnen daarmee hun legitimiteit om vrij en onverveerd op vriendjespolitiek in de museumsector te reageren. Een hoofdredactie zou dat moeten bewaken en paal en perk stellen aan de nevenactiviteit van individuele redacteuren. Bij de Volkskrant speelt zo’n kwestie met literatuurrecensent Arjan Peters.

Wie regelmatig galeriehouders spreekt weet hoe moeilijk ze het hebben om het hoofd boven water te houden en hoe lastig het voor hen is om kunstjournalisten van belangrijke kranten als NRC, de Volkskrant, Het Parool of Trouw naar hun galerie te halen. Dat geldt ook voor galeries die al vele jaren bezig zijn, deelnemen aan beurzen, met goede kunstenaars werken en spetterende prestaties maken.

Dit beleid van deze zogenaamde kwaliteitsmedia is logisch omdat de ruimte in deze kranten voor galeries nu eenmaal schaars is. Het onderscheidingsvermogen van galeristen is genoeg ontwikkeld om te erkennen dat bij een goede presentatie het gerechtvaardigd is als een collega-galerie media-aandacht krijgt. Zo fair en professioneel zijn galeristen, hoewel jaloezie ingebakken is.

Maar ze zien ook wanneer er sprake is van vriendjespolitiek en de aandacht in de krant totaal niet gerechtvaardigd is. Zo’n voorbeeld van het laatste is een artikel van Arjen Ribbens in NRC over Madé van Krimpen die afgelopen zomer een galerie aan de Prinsengracht in Amsterdam opende. Zij is dochter van oud-museumdirecteur en -galerist Wim van Krimpen.

De noodzaak voor het artikel valt niet te ontdekken. De galerie specialiseert zich in multiples, maar dat doet Harry Ruhé met Galerie A al meer dan 40 jaar. Hij heeft een waardevolle catalogus opgebouwd. Wat heeft Madé van Krimpen bereikt? Dit roept de vraag op waarom zij zo’n prominente plek in NRC krijgt. Notabene een hele pagina in de papieren editie, terwijl normale galeriebesprekingen het doorgaans moeten doen met een klein, afgemeten kader.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelInterview; Nieuwe galerie Multiplemadé richt zich op kunst ‘die geen 10.000 euro kost’’ van Arjen Ribbens in NRC, 9 september 2020.

Wat voor zin hebben herhaalde manoeuvres van Egbert Dommering in proxy-oorlog tussen NRC en Het Parool over de kwestie Ruf?

In een opinie-artikel van 11 januari 2020 in Het Parool neemt Egbert Dommering vanaf de zijlijn opnieuw stelling in de kwestie Beatrix Ruf. Hij pleit ervoor om de in 2017 afgetreden directeur te rehabiliteren. Hij laat zich kennen als pro-Ruf en kritisch op het Amsterdamse gemeentestuur dat hij beticht van machtsmisbruik.

Er is iets merkwaardigs aan de hand met Dommering opinies over het Stedelijk Museum, Ruf en Het Parool. Ook op 4 juni 2018 wist hij een opinie-artikel geplaatst te krijgen in Het Parool. En in 23 oktober 2018 ging hij met een nieuw opinie-artikel in de herhaling. Het Parool geeft Dommering opvallend veel ruimte om zijn opinies te plaatsen. De inhoud van Dommerings opinies over de onderhand allang niet meer actuele kwestie van Rufs ontslag blijkt tamelijk gelijkluidend. Zo verandert een actuele (cultuur)politieke kwestie geleidelijk in het achteraf claimen van het eigen gelijk van een zo goed als afgeronde kwestie. De stellingname over de relatie tussen Stedelijk en gemeentestuur die Dommering door zijn opinie weeft moet als legitimatie dienen voor de recycling van zijn opinie over Ruf. Blijkbaar wordt Dommerings pro-Ruf en anti-gemeentebestuur standpunt in de hoofdredactie van Het Parool gedeeld. Dommering is een zetstuk in de proxy-oorlog tussen Het Parool en de NRC over de kwestie Ruf. In een commentaar van 16 juni 2018 omschreef ik dat als volgt:

In zijn opinie-artikel van 11 januari 2020 pleit Dommering voor Rufs rehabilitatie. Hij schetst dat ‘een heel gezelschap samen [kwam] in een groot pand aan de Herengracht in Amsterdam’. Of deze verwijzing naar de Amsterdamse grachtengordel wijst op zelfspot of zelfoverschatting is de vraag. Hij vervolgt: ‘Ruf was, naar hun oordeel, in oktober 2017 ten onrechte onder druk gezet door de nog maar net aangetreden voorzitter van de raad van toezicht en enige leden van die raad om, na negatieve publiciteit over haar functioneren als directeur in NRC Handelsblad, af te treden als directeur.’ Zoals gezegd, Dommering zet zijn proxy-oorlog in Het Parool tegen NRC met klaarblijkelijke steun van één of meerdere redacties van Het Parool voort.

Maar hoe steekhoudend is het dat een groepje Ruf sympathisanten een opinie heeft en die herhaaldelijk in de publiciteit brengt? Hun grootste verdienste lijkt hun handige en vrije toegang tot de media en in het bijzonder de samenwerking met Het Parool. Zodat niet zozeer de argumenten, maar het activisme en het netwerk de doorslag geven. Dommering en de Ruf sympathisanten kunnen hun mening blijven herhalen dat Beatrix Ruf (in juridisch opzicht) door de commissie Eisma is vrijgepleit, maar daarmee is nog niet gezegd dat zij ook in ethisch opzicht is vrijgepleit en haar terugkeer op oneigenlijke gronden is geblokkeerd. Dat is een opinie waar andere, niet slechter onderbouwde opinies tegenover staan. Zo krijgt de opinie die Dommering verwoordt iets tragisch omdat hij een achterhoedegevecht voert van een conflict dat allang over zijn hoogtepunt heen is.

Het wordt er nog navelstaarderiger, zelfs incestueuzer op als Dommering verwijst naar ‘het onlangs verschenen boekjeDe Affaire Ruf, Crisis in het Stedelijk Museum en dat opvoert als een soort bewijsstuk. Maar dit boekje waar Dommering naar verwijst is geschreven door Dommering zelf. Hij vermeldt dat niet.

Dommering legt de oorzaak van het falen van het Stedelijk Museum bij de verzelfstandiging in 2006. Maar het probleem met deze uitleg is dat vele musea opereren onder die voorwaarden, maar zich anders ontwikkeld hebben. Zo werd Museum Boijmans van Beuningen ook in 2006 verzelfstandigd onder dezelfde voorwaarden als het Stedelijk. Namelijk dat gebouw en collectie eigendom van de gemeente bleven en dat er een sterke afhankelijkheidsrelatie in de vorm van subsidie bleef bestaan. Voor bijna alle Nederlandse gemeentelijke (kunst)musea op een enkeling als Museum de Fundatie in Zwolle na, dat eigenaar van de museumcollectie is, geldt deze drieslag van gebouw, collectie en subsidie. En reken er maar op dat alle gemeentebesturen even lastig en kritisch zijn voor hun verzelfstandigde musea als het Amsterdamse. Verzelfstandiging die trouwens fikse nadelen kent, wat erin resulteerde dat de gemeente Eindhoven besloot om het Van Abbemuseum niet te verzelfstandigen. Dommering dateert het begin van de crisis van het Stedelijk in 2003. Dat falen kent vele oorzaken die niet noodzakelijkerwijze volgen uit de verzelfstandiging en het functioneren van de gemeente Amsterdam. Het lijkt vooral het Stedelijk dat met het Stedelijk overhoop ligt. Op directie- en bestuursniveau.

Het is de hoogste tijd dat het Stedelijk Museum een nieuwe start maakt onder de nieuwe directeur Rein Wolfs. Want dat het museum al lange tijd slecht in vorm is of zelfs in crisis verkeert kan niemand ontgaan zijn. Wat de lobbyisten beogen met hun pleidooi voor rehabilitatie van Beatrix Ruf en wat dat met de situatie van het Stedelijk anno 2020 te maken heeft is de vraag. Dommerings opinie en zijn toegang tot de media lijken de kern van het probleem van het Stedelijk te zijn. Te veel partijen praten mee zodat de focus ontbreekt. De kwaal is dat te veel goedwillende amateurs te veel ruimte krijgen om zich met het museum te bemoeien.

Foto 1: Schermafbeelding van deel opinie-artikel ‘‘Stedelijk Museum verkeert al sinds 2003 in crisis’’ van Egbert Dommering in Het Parool, 11 januari 2020.

Foto 2: Schermafbeelding van deel commentaarProxy-oorlog tussen NRC en Het Parool over de kwestie Ruf’ van 16 juni 2018 op georgeknightlang.wordpress.com

Geldzucht en kunstzinnig gebrek karakteriseren Oranjes. Oproep voor instelling ‘Restitutiecommissie Kunstbezit Koninklijke Familie’

Naast gebrek aan culturele belangstelling is geldzucht de tweede zwakke plek van de Nederlandse koninklijke familie. Om niet te zeggen een smet op het blazoen dat het zelf graag opgepoetst ziet. Het is tijd voor twee debatten die met elkaar verband houden. Namelijk de vraag of de uiterste houdbaarheidsdatum van de Nederlandse monarchie is bereikt en of zo’n instituut nog wel bij de huidige tijd past. Inclusief het principe van erfopvolging dat haaks op dat van de democratie staat. De monarchie is een ondemocratisch instituut. Daar zou een breed maatschappelijk debat over gevoerd moeten worden waarbij opgelet moet worden dat de Oranje-propaganda via bevriende media niet dat debat naar zich toetrekt zoals tot nu toe gebeurt. Ik ben nog steeds verbaasd over alle journalistieke hielenlikkers, jaknikkers en hermelijnvlooien die bij de troonsafstand van toenmalig koningin Beatrix in 2013 haar bewierookten. Gemeten steun voor de monarchie bedraagt 68%.

Een bijkomende vraag is hoe en wanneer de kunst, bezittingen en het vermogen dat de koninklijke familie beheert in de administratie van de koninklijke familie is gekomen en welk deel een bruikleen van die staat is. Het is nu de hoogste tijd dat over het werkelijke eigendom duidelijkheid ontstaat. Om dat voor de kunst te onderzoek pleitte ik in een commentaar onlangs voor een ‘Restitutiecommissie Kunstbezit Koninklijke Familie’ met de volgende motivatie: ‘De opdracht is het tegen het licht houden van de rechtmatigheid van de kunstobjecten uit de collecties van (leden van) het koninklijk huis of de koninklijke familie in bredere zin. Door inventarisatie en documentatie kan per object worden geadviseerd over teruggave aan de staat. Daarna kunnen de kunstobjecten in langdurige bruikleen worden gegeven aan Nederlandse musea. Feit dat zo’n Restitutiecommissie die de teruggave van kunst in het bezit van de koninklijke familie afhandelt nooit van de grond is gekomen heeft te maken met de lange arm van de Oranjes. De politiek heeft nooit een vuist durven maken en toont zich tot op de dag van vandaag bang voor of geïntimideerd door het staatshoofd.’

Arjen Ribbens van NRC is in deze kwestie gedoken en onthult in een artikel van 24 januari dat de Oranjes in stilte kunst verkochten aan het Rijk. Daar is door de politiek nooit ruchtbaarheid aan gegeven. NRC: ‘De overheid kocht de cultuurgoederen om te voorkomen dat de koninklijke familie ze aan derden zou verkopen.’ Dit is een voor de Nederlandse koninklijke familie beschamend en beschadigend feit. Eruit blijkt namelijk dat geldzucht en zelfverrijking van leden van de koninklijke familie haaks staan op het algemeen belang van Nederland. Zoals Ribbens in onderstaand citaat constateert gaat het hier niet om een toevallig incident, maar om een stelselmatige situatie gedurende vele jaren waarbij verschillende leden van de koninklijke familie betrokken zijn. Het lijkt de leden van de koninklijke familie vooral te ontbreken aan een gezonde mentaliteit.

Wat te doen in een sfeer waarin politieke partijen beschroomd, om niet te zeggen doodsbenauwd zijn in hun omgang met de Oranjes en de gevestigde media welhaast als gelijkgeschakeld kunnen worden beschouwd in hun lofzang op het koninklijk huis? Mede omdat nu een geloofwaardige republikeinse factie ontbreekt en de vrees voor het rechts-populisme mogelijke critici doet zwijgen. Er valt door nalatigheid en het bederf van politiek en media wat de monarchie betreft op dit moment geen eerlijk en open debat te verwachten over de rol van de monarchie, en in het verlengde daarvan over bezittingen die het ten onrechte heeft geconfisqueerd en te gelde heeft gemaakt. Arjen Ribbens en NRC zijn trouwens de uitzondering op de regel. Dat geeft hoop dat dit debat ooit volwassen en evenwichtig zal worden kunnen gevoerd. De twee aspecten, namelijk het (kunst)bezit van de koninklijke familie en de levensvatbaarheid van de monarchie lijken elkaar te beïnvloeden.

Het is op dit moment zo dat kritiek op de monarchie vanuit de middenpartijen niet frontaal wordt geuit omdat dit door de machtspositie van de monarchale groeperingen zo goed als vruchteloos is, maar dat de kritiek het onrechtmatig kunstbezit, het ontzamelen en de schraapzucht van diverse leden van de koninklijke familie zou kunnen aangrijpen om een nieuw, zijdelings front van kritiek tegen de monarchie te openen. Als dat leidt tot het instellen van een ‘Restitutiecommissie Kunstbezit Koninklijke Familie’ dan dient dat een drieledig doel: er komt duidelijkheid over wantoestanden die leden van de koninklijke familie hebben veroorzaakt; Nederlands kunstbezit wordt beter beschermd en onder het beheer van de Nederlandse Staat gebracht; de bewustwording over de wezenlijke rol van de monarchie wordt verdiept en verscherpt en geeft media en politiek de ruimte om afstand te nemen en onafhankelijker én zelfbewuster van de lange arm van de Oranjes te functioneren.

Foto 1: Schermafbeelding van deel artikelOranjes verkochten in stilte kunst aan Rijk’ in AD, 25 januari 2019.

Foto 2: Schermafbeelding van deel artikelOranjes verkochten in stilte kunst aan Rijk’ van Arjen Ribbens in NRC, 24 januari 2019.

Is de politiek bereid om instelling van een ‘Restitutiecommissie Kunstbezit Koninklijke Familie’ serieus te overwegen?

Mijn reactie bij het item ‘Musea balen: kunst Koninklijk Huis gaat naar veiling’ op het YouTube-kanaal van Nieuwsuur. Het is trouwens een kwestie van perspectief of deze titel juist is. Want de vermeende verkoper van de kunst, te weten prinses Christina is wel lid van de koninklijke familie, maar sinds 1975 niet meer van het koninklijk huis. Als dit kunstbezit echter wordt beredeneerd vanuit de logica dat het door overerving niet doorgegeven is aan diverse leden van de koninklijke familie, maar nog steeds als langdurige bruikleen wordt beheerd door het koninklijk huis, dan is de titel wel juist:

De samenleving dient actie te ondernemen om duidelijkheid te krijgen over de rechtmatigheid van de kunst die in het bezit van leden van de Nederlandse koninklijke familie is. Nu bestaat daarover vaagheid. Door een (kunst)historische en juridische inventarisatie kan gereconstrueerd worden hoe de verwerving is verlopen. Bijvoorbeeld in de 19de eeuw ten tijde van Koning Willem II toen kunstwerken werden betaald vanuit de staatskas, maar in het bezit van de koninklijke familie kwamen. Door overerving is de duidelijkheid over de herkomst verder vertroebeld. De met steun van de staat verworven werken dienen teruggeven te worden aan de Nederlandse staat.  Zo kunnen rechtmatig en onrechtmatig bezit onderscheiden worden. Als het koninklijk huis hieraan meewerkt, dan kan het het eigen draagvlak versterken. Door deze kwestie dreigt die sterk onder druk te worden gezet.

Ik pleit voor het instellen van een Restitutiecommissie. Vergelijking met nazi-roofkunst uit voornamelijk Joods kunstbezit dringt zit op. Een Restitutiecommissie werd daartoe in 1997 opgericht om te adviseren over de rechtmatigheid van claims. Nodig is een op een dezelfde wijze werkzame Restitutiecommissie over het kunstbezit van de koninklijke familie. De opdracht is het tegen het licht houden van de rechtmatigheid van de kunstobjecten uit de collecties van (leden van) het koninklijk huis of de koninklijke familie in bredere zin. Door inventarisatie en documentatie kan per object worden geadviseerd over teruggave aan de staat.

Daarna kunnen de kunstobjecten in langdurige bruikleen worden gegeven aan Nederlandse musea. Feit dat zo’n Restitutiecommissie die de teruggave van kunst in het bezit van de koninklijke familie afhandelt nooit van de grond is gekomen heeft te maken met de lange arm van de Oranjes. De politiek heeft nooit een vuist durven maken en toont zich tot op de dag van vandaag bang voor of geïntimideerd door het staatshoofd. Hopelijk durft een nieuwe generatie politici die zich bekommert om Nederlands kunstbezit door te pakken om een weeffout te herstellen van met staatsgeld aangekochte kunst die in een privécollectie is verdwenen.

Het probleem is dat de politieke partijen niet durven in te gaan tegen het koninklijk huis. Daar wijst ook de reactie op van premier Rutte die vandaag in het openbaar het voornemen van de koninklijke familie steunt om kunst uit het Nederlands kunstbezit te verkopen. Waaronder de genoemde tekening van Rubens. Rutte meent dat de Oranjes dit juridisch mogen doen omdat verkoop een privézaak zou zijn. Maar dit is nog maar helemaal de vraag die juist onderzocht dient te worden. En nooit systematisch is onderzocht. Want zolang er onduidelijkheden over de herkomst van bepaalde werken bestaat is het de vraag of het in alle gevallen een privézaak betreft, of een zaak van algemeen belang.

In elk geval gaat het hier om een ethische kwestie zoals politiek commentator van RTL Nieuws Frits Wester aangeeft: ‘Maar de vraag is gerechtvaardigd of de Oranjes, een door de belastingbetaler zwaar gesubsidieerd instituut, niet de morele plicht hebben om nationaal erfgoed dat zij bezitten eerst aan Nederlandse musea moeten aanbieden. En volgens mij moet het antwoord op die vraag volmondig ja zijn.’

Kortom, twee zaken zijn nodig. Voor de korte termijn opschorting van verkoop omdat hoogwaardige kunstobjecten uit de collectie van de Nederlandse koninklijke familie naar het buitenland dreigen te verdwijnen. Dat is ongewenst. Voor de langere termijn de instelling van een ‘Restitutiecommissie Kunstbezit Koninklijke Familie’ die onderzoekt en adviseert welke kunstwerken die nu in het bezit van de koninklijke familie zijn vanwege ontbrekende rechtmatigheid teruggeven dienen te worden aan de Nederlandse staat.

Mediadebat over kwestie-Ruf is omsingeling en projectie bij volmacht. Vanaf de flanken van de NRC

In een commentaar van 16 juni 2018 ging ik in op de kwestie Ruf en de aandacht ervoor in de media. Ik kwam tot twee conclusies. Namelijk dat het antwoord op de vraag of Beatrix Ruf gelijk heeft met haar claim dat ze terug kan keren als museumdirecteur bij het Stedelijk ervan afhankelijk is of er een juridische of ethische invalshoek wordt gekozen. Het rapport Eisma pleitte mw. Ruf vanuit een juridisch perspectief vrij en ging grotendeels voorbij aan de gedragsregels en de bedrijfscultuur bij het Stedelijk. Ook constateerde ik dat er een schaduwoorlog tussen NRC en Het Parool was ontstaan waarbij eerstgenoemde het accent legde op de overtredingen van ethische regels en laatstgenoemde op de ruimere juridische marges die Rufs terugkeer niet verhinderden. Zo woedt een nauwelijks verhulde richtingenstrijd waarbij kranten een grote rol spelen.

Het Parool dat in enkele stukken suggereerde dat Ruf ‘volledig is vrijgepleit’ en ‘ten onrechte is beschuldigd van belangenverstrengeling’ omschreef ik als ‘doorgeefluik van de lobby om Ruf terug te laten keren als directeur van het Stedelijk Museum’. Dat was geen incident, maar deel van een georkestreerde campagne die overigens de laatste 10 dagen aan momentum lijkt te hebben verloren. Vorig jaar trok Ruf als woordvoerder spindoctor Kay van der Linde aan die haar niet alleen door de publiciteit loodst, maar ook een strategie aan de hand doet waarbij het de vraag is of die wel altijd in het belang van mw. Ruf is. Ofwel, een media-strategie kan schrander opgezet zijn, maar werkt doorgaans via een hoofdpersoon die erdoor aan gezag kan verliezen.

Ruf is geen oorzaak, maar gevolg van de structuur die bij het Stedelijk Museum tijdens opeenvolgende Raden van Toezicht was ontstaan. Zij kon zich niet onttrekken aan wat een ontspoorde bedrijfscultuur was die werd versterkt door een hoog ambitieniveau dat zo goed als onhaalbaar was. In een reeks krantenadvertenties hamerde kunstverzamelaar Jan Christiaan Braun daar sinds 2014 op. Ze hadden als onderwerp het belangenconflict binnen de Raad van Toezicht en het bestuur van het Stedelijk Museum Fonds. De eerste advertentie van september 2014 sloot als volgt af: ‘dat de nieuwe directeur van het Stedelijk Museum afstand moet doen van de door de Raad van Toezicht van het museum gelegitimeerde mogelijkheid een eigen belang te houden bij en te blijven werken voor private partijen zoals de uitgever Michael Ringnier en de verzekeraar Swiss Re, beide te Zwitserland’. Het duurde drie jaar voordat deze waarheid doordrong tot de publieke opinie.

In het tijdperk Trump regeert de vervalsing. Zijn regime zit ‘gevangen in de eigen leugen’ en zet eerder een tandje bij, dan dat het terugdeinst. Journalisten zijn als afleiding het mikpunt van spot en kritiek geworden. Als ze niet oppassen worden ze gebruikt als doorgeefluik door een groepering of partij die in de eigen leugen gevangen zit. Ruf is geen Trump en Kay van de Linde geen Stephen Miller, maar de methode Trump straalt via spindoctors en communicatiedeskundigen negatief af op de journalistiek en blijft niet onopgemerkt.

Gisteren voegde vanaf de zijlijn NRC-redacteur Menno Tamminga zich met een opinie in de kwestie Ruf en in de proxy-oorlog. Zijn stukken over economie en ondernemingsbestuur zijn doorgaans in het Economie-katern te vinden. Zoals viel te voorspellen stelt Tamminga zich op een minimalistisch niet-juridisch standpunt waarbij de ethiek leidend is. NRC lijkt overigens (tijdelijk?) haasje-over te spelen waarbij de kwestie Ruf niet langer vanuit het centrum door de vaste redacteuren Daan van Lent en Arjen Ribbens wordt verslaan, maar vanaf de flanken door redacteuren die meer op afstand staan (Paul Steenhuis, Tamminga). Ik verklaarde die nieuwe afstandelijkheid in een commentaar van 19 juni 2018 als ‘de angst binnen de hoofdredactie van NRC om van vooringenomenheid beticht te worden.’ Dat hoeft niet uitsluitend negatief uitgelegd te worden, maar kan ook betekenen dat interne pluriformiteit gezocht wordt om de argumenten meer draagvlak te geven.

Tamminga is snoeihard in zijn conclusie die uitgaat van goed bestuur en effectief toezicht: ‘Het beeld dat uit het rapport oprijst is dat de directie en de toezichthouders elkaar geen nieuwsgierige, laat staan ongemakkelijke vragen wilden stelden. Hielden de geslaagde topondernemers niet van tegenspraak? Keken anderen naar hen op? Non-interventiegedrag was kennelijk de norm: als jij mij niet lastig valt met een vraag, doe ik het bij jou ook niet.’ Deze klacht over de multimiljonairs in de Raad van Toezicht die het bij het Stedelijk voor het zeggen hadden en het museum niet aan zijn opdracht hielden klinkt in verschillende bewoordingen al sinds 2005. Interessant in dit verband is de aanleiding voor Jan Christiaan Braun om zich tegen de Raad van Toezicht en de vermeende grip van toenmalig hoofdsponsor ABN Amro te keren en de reactie via mijn commentaar uit 2012 van toenmalig NRC-journalist Viktor Frölke. Of Christiaan Braun of Frölke in 2005 voorbarig oordeelde kan nu door de episode Ruf beter beoordeeld worden dan in 2012.

Tamminga sluit af met het feit dat van de zeven leden van de Raad van Toezicht er vier zijn blijven zitten, onder wie Cees de Bruin (lid sinds 2012) en Willem de Rooij (lid sinds 2011): ‘Het Stedelijk Museum was hun speeltje. Uit het feit dat niet alle toezichthouders na dit rapport zijn opgestapt, kun je afleiden dat zij dat niet zomaar uit handen willen geven.’ Het zou ook een wonder van bestuurlijke zorgvuldigheid én menselijk gedrag zijn als een langlopende zaak van gebrek aan goed bestuur en voldoende controlemechanismen die al sinds 2005 in de (semi)-openbaarheid speelt zich nu ineens ondubbelzinnig ten goede zou keren.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelHet Stedelijk – een museum als speeltje’ van Menno Tamminga, 26 juni 2108 in NRC.

Verliest NRC in het willen bewijzen van haar neutraliteit in de kwestie Ruf niet juist haar neutraliteit?

Afgelopen week gaf Rachel Maddow een analyse van het optreden van toenmalig FBI-directeur James Comey enkele weken voor de presidentsverkiezingen van november 2016. Comey bracht in strijd met de procedures een bericht naar buiten dat vertelde dat er een onderzoek naar Hillary Clinton liep. Statistisch onderzoek over die periode vlak voor de verkiezingen wekt de indruk dat dat bericht en Comey’s persconferentie hierover haar de overwinning heeft gekost. In 2017 werd Comey door president Trump ontslagen als FBI-directeur omdat hij hem zijn loyaliteit niet wilde geven.

Dat Comey tegen zijn eigen procedures handelde beredeneert Maddow vanuit het feit dat hij zich met een maandenlange barrage van negatieve berichten had laten intimideren door de Republikeinse partij en Donald Trump. Om zijn onafhankelijkheid tegenover Trump te bewijzen pakte hij Clinton harder aan dan toegestaan was en wat hij had moeten doen.

Hetzelfde mechanisme constateer ik bij de beide journalisten die voor NRC de kwestie Ruf volgen. Door hun hoofdredactie of door hun eigen innerlijke kompas zijn ze blijkbaar zo uit hun gewone journalistieke routine gebracht dat ze zich feitelijk het zwijgen op laten leggen. Zo geven ze niet eens meer een reactie op de vele berichten vanuit het Ruf-kamp die pleiten voor haar terugkeer en de claim dat haar naam gezuiverd is. Er is veel tegen in te brengen dat dat volstrekt niet het geval is en Ruf niet het geschikte ethische profiel heeft om directeur van het Stedelijk Museum te zijn.

De journalisten laten het bij een zogenaamde onpartijdig verslag waarbij ze zo duidelijk op eieren lopen dat hun terughoudendheid er potsierlijk en beklagenswaardig op wordt. Maar vooral krachteloos en ineffectief. Het tekent ook het dilemma dat de traditionele enerzijds/anderzijds-journalistiek volgens de Code van Bordeaux alleen werkt als redelijkheid en feiten het uitgangspunt zijn. Trump bewijst elke dag hoe het anders kan. Zo kan journalistiek niet bedoeld zijn.

Het gevolg is dat de kunstredactie van NRC niet langer vanuit de eigen betrokkenheid en kennis informeert over de kwestie-Ruf, maar vooral over de angst binnen de hoofdredactie van NRC om van vooringenomenheid beticht te worden. Maar Ruf laat zich niet beteugelen en blijft de feiten selectief presenteren. Kortom, zo won Trump het van Clinton dankzij Comey die in het krampachtig willen bewijzen van zijn neutraliteit juist die neutraliteit verloor. Daan van Lent en Arjen Ribbens moeten oppassen niet Comey’s rol te spelen. De geschiedenis leert dat dat weinig benijdenswaardig is en iets om trots op te zijn.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelBeatrix Ruf wil wel terug naar het Stedelijk Museum’ van Daan van Lent en Arjen Ribbens in NRC, 18 juni 2018.