Is de verhuizing van de Kunstuitleen Utrecht naar landhuis Oud Amelisweerd een verstandige, wezenlijke en blijvende oplossing?

Het gemeentebestuur van Utrecht worstelt met de bestemming van landhuis Oud Amelisweerd in Bunnik waarvan het eigenaar is. Na het faillissement in 2018 van de Stichting Museum Oud Amelisweerd is het op zoek naar een nieuwe bestemming. Maar daartoe moeten knopen worden doorgehakt. Daar is het Utrechtse gemeentebestuur blijkbaar nog niet toe in staat. Uit het bericht in DUIC blijkt dat Kunstuitleen Utrecht een jaar lang gebruik kan maken van het landhuis. Hiermee zit het in een erg ruim en duur jasje. Eerder was de Kunstuitleen Utrecht onder meer gevestigd op Maliebaan 42, het Fentener van Vlissingenhuis, dat niet toevallig evenals landhuis Oud Amelisweerd eerder beheerd werd door het Centraal Museum. Volgens een afspraak uit 1951 zou de gemeente dit majestueuze pand een culturele bestemming geven, maar begin 2018 lapte de gemeente Utrecht deze afspraak eenzijdig en naar het idee van cultuurminnend Utrecht onnodig aan haar laars. De verhuizing kan opgevat worden als een genoegdoening voor de Kunstuitleen. Er kunnen veel woorden worden besteed aan dit dossier dat een aaneenrijging van blunders en halfzachte oplossingen is, maar de onmacht van het Utrechtse gemeentebestuur is onderhand te groot om het nog in woorden te vatten.

Mijn reactie bij het artikel: ‘Is dit een blijvende oplossing voor de bestemming of eerder het uitstel van een oplossing en een uitstel van het doorhakken van een knoop? Ofwel, kick the can down the Bunnik-road. Het blijft een lastig dossier waarin het Utrechtse gemeentebestuur al sinds 2011 de weg kwijt is.

Foto: Schermafbeelding van artikel ‘Kunstuitleen Utrecht in landhuis Oud Amelisweerd’ in DUIC, 29 januari 2019.

Advertentie

College Utrecht misleidend over eigen museaal vastgoed. Verkoop Maliebaan 42 ondanks afspraken over culturele bestemming

De kwestie in Utrecht over de bestemming van Maliebaan 42 gaat een nieuwe fase in. Hier een commentaar van 10 februari 2018 erover. Bekend is geworden dat de opbrengst van de verkoop van 1,9 miljoen euro aan de nabestaanden van de schenker in 1951 Frits Fentener van Vlissingen dient om de tekorten van gebouw TivoliVredenburg aan te zuiveren. Dit ondanks de verplichting van een notariële akte uit 1951 waarmee de gemeente Utrecht de verplichting en verantwoordelijkheid op zich nam er een culturele bestemming aan te geven. Het Utrechtse college breekt daar nu mee. DUIC besteedde er gisteren in een artikel aandacht aan.

Het ongenoegen in cultureel Utrecht over dit besluit van het gemeentebestuur (D66, GroenLinks, VVD en SP) is groot. Mede omdat geld voor kleinere projecten ontbreekt vanwege de door het college slecht bestuurde grote projecten (Uithoflijn) die forse tekorten en overschrijdingen opleveren. Wethouder Paulus Jansen (SP) die verantwoordelijk is voor het vastgoed is de woordvoerder in deze kwestie. Het lijkt er sterk op dat hij een loopje neemt met de waarheid en gemeenteraad en inwoners van Utrecht misleidt. Mijn reactie op DUIC:

Afspraak is afspraak. Over een notarieel vastgelegde afspraak kan geen misverstand ontstaan. Die moet te allen tijde nageleefd worden. Maar een wethouder denkt het beter te weten en de afspraak in de wind te kunnen slaan. Hij denkt zich niet aan de afspraak te hoeven houden.

Hiermee schaadt het gemeentebestuur het vertrouwen in het openbaar bestuur. Dat valt dit college aan te rekenen. Want wie schenkt nog een waardevol gebouw of een kunstwerk aan de gemeente als het beeld ontstaan dat de gemeente Utrecht het vervolgens verjubelt op de commerciële markt?

Men zou nog kunnen redeneren dat enige pragmatiek geboden is en een notariële akte van 67 jaar oud opnieuw tegen het licht moet kunnen worden gehouden door veranderde omstandigheden. Daar moeten zwaarwegende argumenten voor gelden. Maar het valt niet in te zien dat er in dit geval zwaarwegende argumenten zijn die de ontbinding van de akte mogelijk maken. Het is eerder andersom, er is een tekort aan ruimte voor culturele initiatieven in de stad. Daar zou Maliebaan 42 in kunnen voorzien.

Wat het gemeentebestuur van Utrecht doet is een lose-lose situatie. Het toont zich onbetrouwbaar door afspraken niet na te komen en het onttrekt een waardevol gebouw dat onderdeel vormt van het Utrechtse erfgoed aan de openbaarheid. Het gemeentebestuur schiet met dit besluit door in de economisering van de politiek.

Het argument van wethouder Jansen dat de gemeente geen ‘overbodig’ vastgoed in portefeuille wil hebben is misleidend en onjuist. Jansen is onvolledig en onwaarachtig in zijn gespeelde logica.

Het gebouw van het Centraal Museum aan de Agnietenstraat is immers ook eigendom van de gemeente Utrecht. Ook na verzelfstandiging. Hetzelfde geldt voor het landhuis Oud-Amelisweerd in Bunnik waar nu de exploitant Stichting Museum Oud Amelisweerd museum houdt. Dat gebouw is met een investeringssubsidie in het vastgoed van de gemeente Utrecht van meer dan 1,6 miljoen euro recent opgeknapt. Het is eigendom van de gemeente Utrecht.

Dus de gemeente Utrecht heeft nu al het Centraal Museum en landhuis Oud Amelisweerd in eigendom. In beide gebouwen is een museum gevestigd. Dat dit principieel voor Maliebaan 42 niet zou kunnen gelden omdat de gemeente Utrecht voor een museum of culturele bestemming het eigen vastgoed niet bestemt of aanhoudt, is dus een verkeerde voorstelling van zaken van wethouder Jansen.

Het besluit van de wethouder Jansen om de afspraak uit de akte van 1951 niet na te komen vraagt om een toetsing door de bestuursrechter. Met als inzet het terugdraaien van het besluit. In die procedure kan ook Jansens argumentatie over de bestemming van gemeentelijk vastgoed worden betrokken. De vraag is of er nog wel sprake is van zorgvuldig bestuur.

De inwoners van Utrecht die beseffen wat burgerplicht, maatschappelijk besef en historisch geheugen van een stad zijn, kunnen dit besluit niet over hun kant laten gaan. Het is werkelijk te absurd voor woorden.

Foto: Schermafbeelding van deel artikel1,9 miljoen euro naar TivoliVredenburg door verkoop Fentener van Vlissingenhuis’ op DUIC, 5 maart 2018.

Pleidooi voor museum in Maliebaan 42 te Utrecht. Kiest politiek voor concentratie of fragmentatie van culturele instellingen?

Mijn gedachten als inwoner van Utrecht gaan over het cultuurbeleid en de culturele infrastructuur van het gemeentebestuur van Utrecht. Dit naar aanleiding van een oproep op DUIC om het pand Maliebaan 42 dat eigendom van de gemeente is niet te verkopen, maar een culturele bestemming te geven. Zoals de gemeente in 1951 in een vastgelegde afspraak trouwens heeft beloofd en nu lijkt te zijn vergeten. Ik ken Maliebaan 42 nog als dependance van het Centraal Museum met de Lion Cachet kamer waar middelgrote, vooral educatieve tentoonstellingen voor scholen werden ingericht. Utrecht is een stad waarvan het bestuur groot denken met klein handelen combineert. Het bestuur denkt dat de stad met 350.000 inwoners groot genoeg is om culturele instellingen door de stad heen te verspreiden. Ik denk daar anders over. Mijn reactie op DUIC:

Goed idee. Maliebaan 42 was voordat de Kunstuitleen er intrek nam een depandance van het Centraal Museum. Met spraakmakende tentoonstellingen van toenmalig conservator Hans Taets van Amerongen die zich er helemaal in zijn element voelde. Met een doos met zilver in zijn handen kleurde hij het gebouw in. Dat was de tijd dat een voorloper van Downton Abbey op de televisie werd vertoond: Upstairs, Downstairs met de familie Bellamy.

Zoals uit een eerder artikel van Arjan den Boer uit 2015 op DUIC blijkt is het nog maar helemaal de vraag of de gemeente Utrecht Maliebaan 42 zomaar kan verkopen op de commerciële markt. Want de familie Fentener van Vlissingen bood het de gemeente aan als afscheidscadeau ‘voor culturele doeleinden’. De gemeente accepteerde het in 1951 en een en ander werd notarieel vastgelegd.

Maliebaan 42 is dus geoormerkt en het is de vraag wat zwaarder weegt: een officieel vastgelegde afspraak uit 1951 tussen gemeente Utrecht en de familie Fentener van Vlissingen of de waan van de dag van nu. Het is hoe dan ook merkwaardig dat het huidige gemeentebestuur geen historisch geheugen heeft en meent voorbij te kunnen gaan aan bestaande afspraken.

Kortom, het is schrijnend dat ‘prominente Utrechters’ de gemeente Utrecht moeten wijzen op de culturele bestemming die op Maliebaan 42 rust en het gemeentebestuur dat niet zelf beseft. Of net doet alsof het dat niet beseft.

Burgers moeten zich houden aan afspraken die het met het openbaar bestuur maakt. Evenzo moet het openbaar bestuur zich houden aan afspraken die het met de burgers maakt. De integriteit van de gemeente Utrecht is hier aan de orde. Of liever gezegd, de inspanning die het gemeentebestuur zich wil getroosten om zich daaraan te houden.

Deze kwestie staat niet op zichzelf. Het huidige gemeentebestuur is terughoudend met initiatieven om eraan mee te werken om bestaande gebouwen een culturele bestemming te geven. Zo lijkt het plan om filmtheater ’t Hoogt te huisvesten in de wat architectuur, grootte en omgeving betreft perfect passende City-bioscoop aan de Voorstraat kansloos door gebrek aan medewerking van het gemeentebestuur.

Het gemeentebestuur zet in op het combineren van stadsontwikkeling en culturele bestemming. Dat houdt in dat culturele organisaties instrumenteel worden gemaakt om een buurt te helpen ontwikkelen. Zoals het gebied rond de Metaal Kathedraal in De Meern of een gebied bij de Croeselaan waar een kunsthal moet komen. De economisering van de politiek is hierbij leidend voor het gemeentebestuur. Het houdt van grootse ingrepen in de stedelijke infrastructuur en afgeronde projecten, maar niet van verplichtingen en losse eindjes.

Een en ander heeft echter als gevolg dat het culturele belang van de binnenstad afneemt en er diverse kernen ontstaan die eraan mee moeten helpen om de stad te ontwikkelen. Dat zijn geen van onderop ontstane initiatieven die organisch groeien, maar door de gemeente gestuurde en ‘overgenomen’ projecten. Die sturing van de gemeente die kunst inzet voor stadsontwikkeling loopt niet in alle gevallen synchroon met de behoeften en de belangen van de culturele instellingen zelf. De gemeenteraad gaat daar te lichtvaardig mee om.

Culturele instellingen moeten het hebben van kruisbestuiving met elkaar en met de samenleving. Als een Centrum voor Film- en Beeldcultuur, zoals het voorgenomen profiel is van filmtheater ’t Hoogt, straks aan de rand van de stad wordt gehuisvest, dan wijst dat op twee ontwikkelingen. In de binnenstad verdwijnt opnieuw een culturele instelling zodat het soortgelijk cultureel gewicht van de binnenstad afneemt. En zo’n instelling aan de marge kan niet optimaal profiteren van de samenwerking en wisselwerking met de grote Utrechtse culturele instellingen Muziektheater – Stadsschouwburg – Centraal Museum, en de publieksstromen die dat opleveren.

Bouwen in de binnenstad of aan de randen van de binnenstad is in Utrecht duur. Bouwen van culturele instellingen aan de rafelranden is goedkoper, maar bergt een gevaar in zich. Het kan leiden tot fragmentarisering van het culturele aanbod. Zodat culturele instellingen elkaar niet langer kunnen versterken. En de marketing (stadspromotie) voor een onmogelijke taak staat om het hele mozaïek eenduidig te benaderen en het publieksbereik afneemt doordat er in Utrecht geen kritische massa is van culturele instellingen die elkaar versterken. Er is dan geen Utrechts kunstklimaat meer, maar diverse kunstklimaatjes die nog slechts los met elkaar samenhangen. De kunst wordt zo verbuurt, ondergeschikt gemaakt aan stadsontwikkeling en kan geen eigen smoel meer tonen.

Maliebaan 42 kent dus meerdere invalshoeken. Naast de afspraak uit 1951 van een culturele bestemming dat een private partij aan de gemeente schonk die het huidige gemeentebestuur eenzijdig en onrechtmatig dreigt op te zeggen, is er het bredere belang van de meest verstandige inrichting en diversificatie van de culturele infrastructuur. Aansluiting bij stadsontwikkeling en samenwerking met projectontwikkelaars lijkt voor de korte termijn een aantrekkelijke optie in het ontwikkelingen en herplaatsen van culturele instellingen, maar kan voor de lange termijn een valkuil en een afdwaling van de rechte weg zijn. De vraag is of Utrecht groot genoeg is om het culturele aanbod te versnipperen, en daar zelfs actief beleid op te voeren. De vraag stellen is de vraag beantwoorden.

Als de Utrechtse gemeenteraad dat bredere debat over de culturele infrastructuur dat verder gaat dan het voorop zetten van budgettaire randvoorwaarden maar voert en goed beseft dat op termijn goedkoop kan verkeren in duurkoop. Dan kan de raad tevens laten zien dat het meer historisch geheugen heeft dan het huidige gemeentebestuur.

Foto: Schermafbeelding van artikelProminente Utrechters willen museum in Fentener van Vlissingenhuis’ op DUIC, 10 februari 2018.