Utrecht vertraagt vinden bestemming Oud Amelisweerd en krijgt daar kritiek op. Terwijl het gericht moet investeren in cultuur

Update 10 februari 2021: In een brief aan de gemeenteraad heeft wethouder Eerenberg vandaag bekendgemaakt dat Stadsherstel Utrecht ‘de komende tien jaar het beheer, onderhoud en de exploitatie van het Landhuis Oud Amelisweerd gaat organiseren’. De brief zegt ook: ‘Het landhuis gaat functioneren als een open platform voor wisselende tentoonstellingen en initiatieven op het gebied van beeldende kunst, wetenschap en geschiedenis.’ Dat houdt in dat Stadsherstel Utrecht niet zoekt naar een vaste huurder, maar als intermediair namens de gemeente Utrecht betrokken blijft. Dat is een positieve ontwikkeling met een schaduwkantje dat het gevolg lijkt van een politiek compromis. De inhoud komt centraal te staan, maar waarom er niet gekozen is voor een ‘technische’ beheerder op afstand zoals Vereniging Hendrick de Keyser is een vraag die op antwoord wacht. 

Het beleid van de gemeente Utrecht inzake het landhuis Oud Amelisweerd te Bunnik waarvan het de eigenaar is geeft de indruk dat Utrecht niet weet wat het ermee aan moet. Het is een spreekwoordelijk hoofdpijndossier dat het beeld van een chaotisch en warrig beleid biedt. Het gemeentebestuur vertraagt doelbewust de voortgang en wil daar geen verantwoording over afleggen. Dat zit velen dwars. Niet alleen de vrijwilligers die tot nu toe in het landhuis werkten, maar ook kunstliefhebbers die wensen dat het landhuis snel een volwaardige museale bestemming krijgt. De huidige stagnatie is het gevolg van het angstig en weinig doortastend handelen van het Utrechtse gemeentestuur. De tragiek is dat deze situatie al ruim 10 jaar duurt.

Hoe het gemeentebestuur de eigen onmacht geparkeerd heeft legde ik uit in een commentaar van 23 juni 2020 dat in de titel de kern van de bestuurlijke impasse samenvat: ‘Utrecht moet Oud Amelisweerd weghalen uit greep gemeentelijke organisatie en buitenstaanders betrekken bij een oplossing’.

Ik schreef toen: ‘Naast de weeffout van een landhuis dat duur is in de exploitatie is er nog een bestuurlijke weeffout waardoor Oud Amelisweerd niet van de grond komt. Het beheer is in handen van de Utrechtse Vastgoed Organisatie (UVO) die een dominante greep heeft op Oud Amelisweerd. Dat is ongewenst. Het is ook onlogisch omdat de UVO zeker de verdienste heeft dat het de restauratie van Oud Amelisweerd in goede banen heeft geleid, maar die fase is voorbij. De blijvende greep van de UVO verklaart waarom dit dossier in de afgelopen 10 jaar wat het vinden van een geschikte huurder betreft zo amateuristisch is behandeld met teleurstellende resultaten. Tegelijk geeft dit de mogelijkheid om het beter te doen. Dat geeft hoop. Oud Amelisweerd moet uit de greep van de UVO gehaald worden. Zeker waar het de niet-bouwkundige aspecten betreft. Het debat over een nieuwe bestemming van Oud Amelisweerd moet niet gedomineerd worden door bouwkundigen of makelaars, maar door museale experts met contacten in de museumsector en kennis over de exploitatie van een museum.

Hoe dan ook moet er een dynamiek ontstaan zodat de UVO een stap terug doet en museale expertise in huis gehaald worden om een nieuwe huurder te vinden. Dat had al in 2010 moeten gebeuren en is toen niet gebeurd, maar het merkwaardige is dat dit na talloze waarschuwingen en ontsporingen nog steeds niet is gebeurd. Dat gaat de richting op van onzorgvuldig bestuur van de gemeente Utrecht of van grandioze desinteresse. Wethouders werken langs elkaar heen en de Cultuurwethouder zit niet in de bestuurdersstoel.

De rol van de UVO en de terughoudende houding van het Utrechtse gemeentestuur wordt in een nieuwsbrief van 28 januari 2021 door beheerder Arjen Meurs ondersteund. De nieuwsbrief is interessant genoeg om integraal weer te geven. Meurs zal per 1 maart 2021 niet meer werkzaam zijn in het landhuis:

Ik stuur dit bericht aan hen die de afgelopen tijd bijgedragen hebben aan of interesse getoond hebben in verdere culturele ontwikkelingen voor het landhuis Oud Amelisweerd. En om het landhuis in de toekomst geopend te houden voor bezoekers.

Hildo Kamstra en ik hebben vandaag een gesprek gehad met algemeen manager Marcel Gierveld en manager Oud Amelisweerd Linda van Blokland van de U.V.O., dat is de Gemeente Utrecht afdeling vastgoed.

De U.V.O. heeft ons sinds begin 2019 in dienst gehad op payroll basis en per 1 maart verloopt de mogelijkheid om ons nog een tijdelijk contract te geven.

In het gesprek werd ons dit officieel meegedeeld, en de vraag daarop aan ons was of wij de komende maand februari een overdracht willen verzorgen van ons werk aan de U.V.O..

In een eerdere brief van ons aan de U.V.O. hebben we aangegeven welke werkzaamheden en verantwoordelijkheden wij hebben in landhuis Oud Amelisweerd, en dat deskundig en ervaren beheer voor een landhuis met zeer hoge erfgoedwaarde als Oud Amelisweerd van groot belang is.

Ook hebben we daarop in een tweede e-mail nog drie constructies geschetst waarop wij tijdelijk door zouden kunnen werken in het landhuis op ZZP basis of via twee musea die tijdelijk willen helpen als organisatie.

Op de inhoud van de twee e-mails werd niet ingegaan, en we moesten Marcel Gierveld hierop attenderen. Hij vond het spijtig voor ons maar kwam terug op de noodzaak tot een vlotte overdracht van beheer.

Dit houdt in dat Hildo Kamstra en ik, beheerders die zeven jaar voor het landhuis hebben gezorgd, per 1 maart niet meer werkzaam zullen zijn in het landhuis.

We hebben ook nog genoemd dat wij tot aan de laatste maand een spil zijn geweest voor de groep van ongeveer 30 vrijwilligers die h[i]er werken, hun toekomst werd ook niet toegelicht.

We hebben gezegd dat we teleurgesteld zijn in het resultaat van twee jaar onderzoek door de U.V.O. om een plan of visie te ontwikkelen. Ook hebben we aangegeven dat het jammer is dat de kennis en ervaring van beheer en vrijwilligers niet betrokken zijn bij dit onderzoek.

Meer dan eens hebben we om betrokken te worden gevraagd, vrijwilligers en beheer, en we vinden dit een gemiste kans.

Op onze vragen of er een volgende huurder komt of dat het landhuis wellicht is aangekocht bij een volgende partij kregen we geen antwoord. Via raadsvragen aan de Gemeente Utrecht, via een raadslid van D66, heb ik een paar maanden geleden deze vragen ook gesteld. Er volgt geen antwoord. Alleen de mantra: de U.V.O. zoekt nog steeds hard naar een structurele duurzame invulling voor het landhuis, men werkt hier hard aan.

We nemen dus afscheid van Oud Amelisweerd, tot onze grote spijt want we hebben ons op allerlei vlakken voor het huis en vrijwilligers met veel plezier en van harte ingezet.

In het verlengde van deze nieuwsbrief verscheen in ’t Groentje/ Bunniks Nieuws op 6 februari 2021 het artikelBeheerders en vrijwilligers Oud-Amelisweerd voelen zich genegeerd en aan de kant gezet door gemeente Utrecht’ (betaalmuur) dat ingaat op de werksituatie van de beheerders en vrijwilligers en de toekomst van het landhuis. Bunniks Nieuws concludeert dat de gemeente Utrecht zich niet gehouden heeft aan de toezegging om een toekomstplan en een bouwhistorisch onderzoek/ pandvisie te publiceren. Dat eerste zou enkele maanden geleden verschijnen en dat laatste in mei 2020. Bunniks Nieuws zegt hierover op 3 februari 2021 vragen aan de gemeente Utrecht te hebben gesteld, ‘onder andere over de reden van vertraging’ en geeft aan dat die nog niet beantwoord werden.

De beheerders geven aan niet de reden te kennen waarom de pandvisie wordt vertraagd. Op 7 januari 2021 antwoordde wethouder Eelco Eerenberg (Vastgoed) de raadsvragen die zijn partijgenote Ellen Bijsterbosch (D66) in november 2020 had gesteld en waar Meurs in zijn nieuwsbrief naar verwijst. Het feit dat het de wethouder Vastgoed is en niet de wethouder Cultuur die over dit dossier gaat onderschrijft het vermoeden dat de UVO een dominante greep heeft op landhuis Oud Amelisweerd en dat het vinden van een goede culturele of museale bestemming geen prioriteit heeft voor het Utrechtse gemeentebestuur. Anders zou het cultuurwethouder Anke Klein (D66) bestuurlijk een leidende rol geven bij het vinden van een museale bestemming. Maar dat gebeurt niet.

In 11 jaar tijd is er niet alleen niets ten goede verkeerd, maar is het gemeentebestuur nog verder in de schulp gekropen. Voorheen waren het nog de cultuurwethouders (Lintmeijer, Diepeveen) die eerstverantwoordelijke waren, nu houdt het gemeentebestuur zelfs de schijn niet meer op dat het vinden van een museale bestemming urgentie heeft. Het landhuis wordt nog steeds in de eerste plaats als een vastgoedobject gezien en niet als een kans om er een goed museum in te vestigen dat past bij de ambities van de vierde stad van het land die op dit moment economisch en cultureel zo succesvol is.

Het lijkt er sterk op dat al vanaf 2010 wat landhuis Oud Amelisweerd betreft het Utrechtse gemeentebestuur verdwaald is geraakt in een papieren werkelijkheid van scenario’s, visies, haalbaarheidsonderzoeken en plannen die vooral dienen om zich achter te verschuilen en een beeld van daadkracht en volwassen bestuur te suggereren. Deskundigen die weten wat een museum nodig heeft worden buiten de besluitvorming gehouden. Soms mogen ze een advies geven dat dient als een nieuwe verdedigingswal in de papieren werkelijkheid.

Nodig is een krachtige bestuurder met verstand van en liefde voor de kunst én de museumsector die de daadkracht en ambitie heeft om dit project vlot ter trekken. Zo complex is het nou ook weer niet mits de goede deskundigen erbij gehaald worden zonder de beperking van een sturende opdracht waarvan de uitkomst al zo goed als vaststaat voordat het onderzoek begint. Alle opties moeten op tafel kunnen komen.

In zijn antwoord maakt Eerenberg een voor de Utrechters alarmerend en vanuit zijn standpunt gezien defensief voorbehoud als hij zegt: ‘Zowel in de pandvisie als in het bestemmingsplan is omschreven dat onder andere een culturele invulling tot de mogelijkheden behoort. Die museale bestemming zet hij dus op losse schroeven. Dit ondanks de aangenomen motie 111 uit 2017 die constateert dat de gemeente een zorgtaak heeft voor de collecties die onlosmakelijk verbonden zijn aan het landhuis en die het gemeentebestuur naar de geest en de letter opdraagt om landhuis Oud Amelisweerd open te stellen. Men kan niet anders dan medelijden hebben met Eerenberg en zijn beleidsmedewerkers die zich aan bestuurlijke afspraken willen onttrekken.

De treurige conclusie van deze episode van een al ruim 10 jaar slepende kwestie van een prima met veel gemeenschapsgeld gerestaureerd rijksmonument is dat er in al die tijd geen vooruitgang is geboekt en het gemeentebestuur zelf niet echt initiatief neemt, maar zich telkens laat overvallen door toevalligheden die zich aandienen en daarom in cirkels ronddraait en achter de feiten aanloopt.

Vanwege het gebrek aan visie én desinteresse heeft het gemeentebestuur dit dossier bij de UVO geparkeerd die het afschermt. Het begin van een oplossing is simpel. Het gemeentebestuur moet voltallig besluiten om landhuis Oud Amelisweerd een goede museale bestemming te geven en dat serieus te gaan onderzoeken.

Wellicht kunnen de Utrechtse D66’ers die als wethouders direct bij dit dossier zijn betrokken inspiratie putten en een focus vinden die ze tot nu toe missen uit het standpunt over cultuur van hun partij: ‘D66 wil daarom gericht investeren in het herstel van cultuur’. Toen Eerenberg in 2015 wethouder in Enschede was zag hij er geen gat in om voetbalclub FC Twente een garantstelling van 32 miljoen euro te geven. Zijn argumentatie was dat de gemeente wel moest bijspringen omdat het verlies anders nog groter werd. Welnu, bij landhuis Oud Amelisweerd is dat niet anders. Dat kan Utrecht niet doen door structurele subsidie te geven voor de exploitatie omdat de raad in 2012 in een overgenomen motie het gemeentebestuur opdroeg dat na te laten, maar wel door te investeren in een duurzame, toekomstbestendige bestemming van landhuis Oud Amelisweerd.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelBeheerders en vrijwilligers Oud-Amelisweerd voelen zich genegeerd en aan de kant gezet door gemeente Utrecht’ in ’t Groentje/ Bunniks Nieuws, 6 februari 2021 (achter betaalmuur).

Utrecht moet Oud Amelisweerd weghalen uit greep gemeentelijke organisatie en buitenstaanders betrekken bij een oplossing

Landhuis Oud Amelisweerd kan vergeleken worden met een apparaat dat goedkoop is in de aanschaf, maar duur in het gebruik. Het is betrekkelijk makkelijk om erin te stappen, maar bijna onmogelijk om de exploitatie rond te krijgen. Dat heeft ermee te maken dat het om een rijksmonument gaat dat kwetsbaar antiek Chinees behang bevat en door de klimatisering beperkende voorwaarden stelt aan de bedrijfsvoering. Daarnaast is het landhuis tamelijk excentrisch gelegen in een bos aan de rand van Bunnik, en niet makkelijk bereikbaar.

In een commentaar van 22 december 2019 deed ik een voorstel voor een permanente invulling. Dat had als uitgangspunt de Atlas Munnicks van Cleeff en de eigenaar ervan, de Utrechtse ondernemer John Fentener van Vlissingen. Mijn conclusie is dat het recente verleden met de Stichting Museum Oud Amelisweerd (in de wandeling het Armando Museum of MOA geheten) aantoont dat er een externe dynamiek nodig is om de patstelling te doorbreken die al sinds 2012 bestaat. Toen besloot de Utrechtse raad dat er geen euro in de exploitatie (van de toenmalige huurder) gestoken mocht worden. Dat is een extra beperkende voorwaarde voor de bedrijfsvoering. Het MOA kon tegen de beloftes in geen weerstandsvermogen opbouwen en liep continu achter de feiten aan. Het teerde op een snel opdrogend krediet van 1 miljoen euro van de gemeente Amersfoort en een lening van de provincie Utrecht en kon in geen enkel jaar in de buurt van een positief saldo komen. In de Amersfoortse raad wordt de oproep van enkele oppositiepartijen voor een onderzoek naar de financiële en politieke verwikkelingen door het college naast zich neergelegd. In de Utrechtse raad is het nog stiller, daar valt tot nu toe geen enkele ambitie te erkennen om te leren van de mislukking van het MOA.

Hoe dan ook is in de gemeente Utrecht (dat eigenaar is van landhuis Oud Amelisweerd) een integraal plan nodig dat lering trekt uit het falen van het MOA en de constatering dat een tijdelijke bestemming van een pop-up museum evenmin soelaas biedt. Randvoorwaarde daarvan is hoe dan ook een ‘duurzame openstelling van het landhuis voor publiek’ zoals André van Schie (VVD) en Aline Knip (D66) in een aangenomen motie uit 2017 formuleerden. Verstandig lijkt het om in te zetten op een structurele oplossing die verder kijkt dan een tijdelijke oplossing. Dat laatste heeft immers als nadeel dat het om de paar jaar voor politieke stress zorgt.

Naast de weeffout van een landhuis dat duur is in de exploitatie is er nog een bestuurlijke weeffout waardoor Oud Amelisweerd niet van de grond komt. Het beheer is in handen van de Utrechtse Vastgoed Organisatie (UVO) die een dominante greep heeft op Oud Amelisweerd. Dat is ongewenst. Het is ook onlogisch omdat de UVO zeker de verdienste heeft dat het de restauratie van Oud Amelisweerd in goede banen heeft geleid, maar die fase is voorbij. De blijvende greep van de UVO verklaart waarom dit dossier in de afgelopen 10 jaar wat het vinden van een geschikte huurder betreft zo amateuristisch is behandeld met teleurstellende resultaten. Tegelijk geeft dit de mogelijkheid om het beter te doen. Dat geeft hoop. Oud Amelisweerd moet uit de greep van de UVO gehaald worden. Zeker waar het de niet-bouwkundige aspecten betreft. Het debat over een nieuwe bestemming van Oud Amelisweerd moet niet gedomineerd worden door bouwkundigen of makelaars, maar door museale experts met contacten in de museumsector en kennis over de exploitatie van een museum.

Hoe dan ook moet er een dynamiek ontstaan zodat de UVO een stap terug doet en museale expertise in huis gehaald worden om een nieuwe huurder te vinden. Dat had al in 2010 moeten gebeuren en is toen niet gebeurd, maar het merkwaardige is dat dit na talloze waarschuwingen en ontsporingen nog steeds niet is gebeurd. Dat gaat de richting op van onzorgvuldig bestuur van de gemeente Utrecht of van grandioze desinteresse. Wethouders werken langs elkaar heen en de Cultuurwethouder zit niet in de bestuurdersstoel.

Vraag is hoe die dynamiek omgebogen kan worden. Op 1 september 2020 beëindigt Museum Huis Doorn de tijdelijke huur en staat Oud Amelisweerd weer leeg. Er moet in dit stadium niet zozeer op zoek gegaan worden naar een nieuwe huurder, maar naar een werkwijze om nieuwe huurders op een zorgvuldige wijze te selecteren en te toetsen, en er goede afspraken mee te maken. Want juist dat ontbreekt eraan. De UVO moet door het gemeentebestuur op afstand worden gezet. Rapporten over de verruiming van de exploitatie waaraan de UVO nu haar energie besteedt zijn niet alleen een bestuurlijke dwaalweg die een idee van daadkracht moeten geven, maar ook een doodlopende weg omdat het schrijven van meer rapporten niet is waar het om gaat. Daarbij vertraagt het de oplossing omdat anderen binnen de gemeentelijke organisatie zich daar weer achter verschuilen. Het is ook de vraag of het de taak van de UVO is om zich op een indirecte wijze met bouwkundige rapporten te begeven op museaal gebied waar het de nodige deskundigheid mist. Is het de makelaar die door de macht om de voorwaarden te mogen beschrijven een bestemming gaat bepalen?

De gemeente Utrecht doet er verstandig aan om te beginnen met een verkenning van de gewenste inhoud, zoals al in 2010 had moeten gebeuren. Aan de hand van interviews met inhoudelijke deskundigen uit de museumsector -conservatoren, directeuren en kunsthistorici- kan een shortlist worden opgesteld van mogelijke invullingen. Te denken valt aan een museum dat aansluit bij het Chinese behang, het landgoed, de historie van het landhuis of een andere permanente invulling die past bij landhuis, ensemble en plek.

Het is de hoogste tijd om het dossier Oud Amelisweerd dat nu al 10 jaar onevenredige aandacht vraagt en ondanks de goede investeringen van de gemeente Utrecht publicitair en cultureel slecht rendeert definitief vlot te trekken door samen met geloofwaardige en daadkrachtige partners te investeren in de inhoud. Het is bizar dat de UVO opgezadeld is met een taak waar het niet voor geëigend en op berekend is. Een parallel traject is de optie dat de gemeente Utrecht het landhuis overdraagt aan een instelling die betrokkenheid en expertise heeft in het beheer van museumhuizen. Zodat de gemeente verlost wordt van dit probleemdossier waar zo langzamerhand niemand binnen het gemeentebestuur nog zijn handen aan durft te branden.

Foto: Schilderijen van Robert Devriendt op tentoonstelling Mangistan van Centraal Museum in Oud Amelisweerd, 2001.

Kritiek op gemeentebestuur Amsterdam dat politieke voorwaarden stelt aan de toekenning van kunstsubsidies

Doorgaans valt te voorspellen hoe rechtse media reageren op de kunstsector. De term de linkse kerk is de nieuwe religie die door rechts opgetuigd wordt. Aanleiding is de gemeentelijke kunst- en cultuurnota 2021-2024 van Amsterdam. Erin wordt vastgelegd hoe kunstsubsidies worden besteed en welke doelen daarmee behaald moeten worden. Wethouder Meliani vraagt aan alle indieners om een actieplan diversiteit en inclusie. Dat is een voorwaarde voor de indieners om subsidie te krijgen. Meliani legitimeert dat door te stellen dat de ‘kunst- en cultuursector’ een afspiegeling is van de stad Amsterdam. Dat is een goed streven, maar vraag is of dat zo dwingend opgelegd moet worden. Want het risico is dat de politiek zich te verregaand bemoeit met de inhoud van kunst. Dan is de kunst niet meer vrij. Ik juich de intentie om kunst divers en inclusief te maken toe, maar wijs de manier waarop dat in links bestuurde gemeenten zoals Amsterdam of Utrecht gebeurt sterk af. Het geeft de rechtse media alsnog gelijk in hun kritiek op de linkse kerk die niet bestond maar door linkse wethouders alsnog gevestigd wordt. Mijn reactie bij het artikelAmsterdam smijt 100 miljoen over de balk voor ‘inclusieve’ en ‘diverse’ kunst- en cultuurnota‘ van 15 november 2019 van Wout Willemsen op DDS.

Foto’s: Schermafbeeldingen van artikelAmsterdam smijt 100 miljoen over de balk voor ‘inclusieve’ en ‘diverse’ kunst- en cultuurnota‘ van 15 november 2019 van Wout Willemsen op DDS plus reactie.

Voorstraat, Utrecht. Naïviteit en angst van overheden om te streng en niet vriendelijk over te komen is het probleem van Nederland

Vanochtend deed ik boodschappen in de Voorstraat in Utrecht. Makkelijk omdat het op loopafstand van mijn huis is. Het is een plezierige winkelstraat met twee supermarkten en allerlei winkels en horeca. De eerste Italiaanse restaurants in de binnenstad waren er jarenlang gevestigd. Hans Pool maakte voor de VPRO in 2014 in zes afleveringen een portret van deze straat. Met de ondertitel ‘een gewone, maar ook heel bijzondere Nederlandse straat’. Dat is alweer vijf jaar geleden. In Nederland wordt soms het gewone bijzonder.

De straat heeft ook een bioscoop, de City. Een rijksmonument uit 1936 in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid/ het Nieuwe Bouwen. Filmhuis ’t Hoogt dat haar locatie in de binnenstad verloor probeerde het in 2017- 2018 nog vergeefs te huren. Dit filmhuis wordt al jaren slecht geleid en lijkt het enige Nederlandse filmhuis dat niet profiteert van de toegenomen toeloop voor arthouse filmtheaters. Die huur lukte contractueel niet, waarna ’t Hoogt uit de binnenstad verdween, in een nomadisch bestaan zo goed als onzichtbaar en toegankelijk werd en in ronkende plannen wegvluchtte. Ik noemde dat in een commentaar een opmerkelijk slecht idee.

Zo liep ik door de Voorstraat. De dichter J.C. Bloem was ‘Domweg gelukkig, in de Dapperstraat’, en ik gewoon tevreden in de Voorstraat. Vanochtend kwam er nog een kritische gedachte bij die dat geluk niet verstoorde, maar juist van een contrapunt voorzag. Uitgaande van wat ik zag op straat stelde ik me voor hoe ik in een stelling het probleem van Nederland samen zou vatten. Met in mijn achterhoofd alle publiciteit over de drugsmaffia die steeds meer macht heeft genomen omdat de terugtredende, naïeve en passieve wetgevende macht is vergeten passende wetgeving op te stellen. Paul Scheffer omschrijft dat in zijn NRC-columnOnze cultuur van gedogen ondermijnt de vrijheid’ van 2 oktober 2019 waarin hij zegt: ‘Dat een rechtsstaat leeft van handhaving lijkt een open deur, toch hebben we lange jaren van gedoogcultuur achter de rug. Het gidsland ziet law and order nog steeds als een behoudzuchtig idee dat niet past in een „prudent progressieve” cultuur.’

Aanleiding voor mijn gedachten waren de geparkeerde fietsen op het trottoir voor de City-bioscoop die de doorgang versperden. Ondanks getekende vakken en aanwijzingen om de fietsen daarbinnen te parkeren, hadden tientallen fietsers zich er niks van aangetrokken. Geen halszaak die mijn gemoed verpestte, ik kon via het (drukke) fietspad passeren, maar wel een aanleiding om me af te vragen hoe het in Nederland zo ver is gekomen dat handhaving ontbreekt en velen zich vrij achten om de openbare ruimte in beslag te nemen. Tekenend is dat het hek van een tegenoverliggende brug door een dienst van de gemeente Utrecht regelmatig van fietsen wordt ontdaan, maar de werknemers blijkbaar geen opdracht hebben om enkele meters verder hetzelfde parkeerverbod te handhaven. Ondanks de verordening. Aansturing ontbreekt. Is er sprake van een prudent progressieve cultuur van een gemeentebestuur dat bestaat uit GroenLinks, D66 en ChristenUnie?

Zo verrommelen de stad en het landschap zonder dat de overheid er iets aan doet. In een commentaar van juni 2017 omschreef ik dat gebrek aan handhaving door het openbaar bestuur zo: ‘Nodig is een besef van urgentie bij gemeentebestuur en oppositie. Dat ontbreekt op dit moment. Ook is het mogelijk dat het besef zich niet vertaalt in een goed inhoudelijk debat. Nodig is een besef bij de politiek dat een integrale aanpak nodig is omdat mobiliteit, bereikbaarheid, toerisme, universiteit, evenementen, detailhandel, stadspromotie en welzijn van de Utrechters nauw met elkaar samenhangen. Het aanpakken van een deelprobleem is onvoldoende. Het gemeentebestuur kan niet langer volstaan prat te gaan op de eigen promotiepraatjes over het bouwen van de grootste fietsenstalling ter wereld. Dat gaat voorbij aan de noodzaak van een integrale aanpak.’ Maar de afgelopen jaren is de verrommeling van de Utrechtse binnenstad eerder toe- dan afgenomen. Het gemeentebestuur weigert een integrale aanpak te formuleren, laat staan om te handhaven.

Overigens, het openbaar bestuur kan het niet alleen als burgers niet meewerken. In september 2017 schreef ik een open brief aan de Fietsersbond die ik ook via Facebook en Twitter benaderde. Ik kreeg er nooit een reactie op. Ik schreef over wat ik als het parkeerprobleem van fietsen zie: ‘Het lijkt me een educatieve taak van de Fietsersbond om deze fietsers hierover voor te lichten, te adviseren en bewust te maken. Omdat ik afgelopen jaren in de publiciteit zo’n campagne gemist heb, neem ik aan dat zo’n campagne niet bestaat. Ik zou graag zien dat u dit aspect binnen uw organisatie bespreekt, het belang ervan gaat beseffen en afweegt of u er actie op ondernomen dient te worden.’ Bij de Fietsersbond is blijkbaar ook de ‘prudent progressieve cultuur‘ dominant die elk initiatief die tot kritiek door de achterban leidt angstvallig uit de weg gaat. De Fietsersbond claimt eenzijdig rechten voor fietsers, maar lijkt niet thuis te geven als het over plichten gaat.

De Voorstraat in Utrecht is maar één straat in Nederland. Een gewone, maar ook heel bijzondere straat. Maar het verschijnsel dat regels niet gehandhaafd worden, als er al regels opgesteld zijn, geldt voor alle steden en straten in Nederland. Wat Scheffer op macroniveau constateert zie ik in een straat in de eigen woonomgeving op microniveau in de praktijk gebeuren. De cultuur van gedogen ondermijnt in dit geval de bewegingsvrijheid.

Is de naïviteit en de angst van overheden om te streng en niet vriendelijk genoeg over te komen, wat resulteert in gedogen en een gebrek aan handhaving, het huidige probleem van Nederland? Het lijkt er sterk op. Zo verrommelt onze leefomgeving en wordt onze rechtsstaat ondermijnd door de georganiseerde criminaliteit. De overheid laat het gebeuren en doet alsof het verrast wordt en nooit de urgentie heeft gezien. De overheid treedt onvoldoende op en keurt tussen de regels door het recht van de sterkste goed. De ernst van deze verschijnselen is ongelijksoortig, maar om te beseffen wat de stand van Nederland is, is het goed te beseffen dat ze van hetzelfde laken een pak zijn. In het kleine weerspiegelt zich het grote, en omgekeerd.

Foto 1: Rijksmonument City-bioscoop (‘Wolff City’) in de Utrechtse Voorstraat 89 op de hoek met de Drift.

Foto 2: Schermafbeelding van deel definitieve ontwerptoelichtingHerinrichting Voorstraat – Wittevrouwenstraat’ van de gemeente Utrecht, januari 2019. [Over laden en lossen in de Voorstraat en het beleid van handhaving waarbij de mogelijkheden om verkeerd geparkeerde fietsen te kunnen verwijderen niet duidelijk zijn]. 

Kunst moet van rechts en links de politieke zaak dienen en er het zwijgen toe doen. Autonomie van kunst is niet de bedoeling

Prikkelende column van Özcan Akyol in het AD. Hij schrijft: ‘Kunst en cultuur zijn verdacht gemaakt door rechtse politici die te maken kregen met onwelgevallige meningen.’ Dat klopt, maar het is de vraag of de onwelgevallige meningen niet vooral vanuit henzelf komen. En vanuit hun politieke gedachtegoed. De haat tegen vooral de hedendaagse kunst (cultuur zou Akyol niet op een hoop moeten gooien met kunst) bestaat al tientallen jaren in een partij als de VVD. Google maar eens op ‘Jan Hanlo’ en ‘Willem Carel Wendelaar’, een Eerste Kamerlid van de VVD die in 1952 vragen stelde over een gedicht van Hanlo dat hij een ‘onaanvaardbare uiting van kunst’ vond. Alsof Wendelaar ook maar enig verstand van kunst had en zich als politicus met de inhoud van kunst zou moeten bemoeien. De VVD is de kwade genius achter de afbraak van de kunstsector.

Dat is een verre echo van wat de toenmalige liberale premier Rudolf Thorbecke in 1863 zei: ‘De kunst is geene regeringszaak, in zooverre de Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.’ Maar zoals Marita Mathijsen in een repliek op een stuk van Melle Daamen in 2014 opmerkte in haar uitleg over wat Thorbecke werkelijk bedoelde over kunst is dat advies aan de huidige Nederlandse politici niet besteed: ‘Dat de overheid een taak in de kunsten had als iets publiek belang had en de macht van particulieren te boven ging, zag hij wel degelijk. Maar een Raad voor Cultuur, die in opdracht van de regering oordelen velt, daarvan zou hij gegruwd hebben.’ Nu is het gebruik dat kunst door bestuurders wordt gebruikt voor het realiseren van politieke doelen, zoals voorbeelden in Amsterdam of Utrecht laten zien. In de visie van de huidige linkse en rechtse, landelijke en lokale bestuurders is kunst niet langer vrij, onafhankelijk en tegendraads, maar een beleidsinstrument. Kunst is getemd en ondergeschikt gemaakt. Kunst mag niet langer autonoom zijn.

Het is een trieste constatering dat Wendelaar vele navolgers heeft. Die zich doorgaans minder uitdrukkelijk manifesteren en geniepiger opereren. De voormalige staatssecretaris van OCW Halbe Zijlstra (ook VVD) was daarop nog een uitzondering omdat hij het als een voordeel zag dat hij een outsider in de kunstwereld was. Hij pochte met zijn onkunde. In de politiek geldt deskundigheid als een vereiste bij beleidsterreinen als zorg, landbouw, defensie, onderwijs, waterstaat, financiën, rechtspraak, diplomatie of noem maar op, maar niet bij kunst. Bij kunst wordt door Nederlandse politici deskundigheid als nadeel gezien. Minister Ingrid van Engelshoven is daar het laatste, trieste dieptepunt van. Tekenend is dat letterkundige Aad Nuis (D66) van 1994 tot 1998 de laatste staatssecretaris van OCW was die zelf voortkwam uit de kunstsector. In andere landen willen schrijvers of zangers nog wel eens minister van cultuur worden, maar niet in Nederland. Waarom in de Nederlandse politiek voor bewindslieden deskundigheid in de kunst als nadeel wordt gezien is duidelijk. Kunstbeleid dient niet primair de kunst, maar politieke doelen die kunst gebruiken. Het is niet de bedoeling dat een Nederlandse politicus echt opkomt voor de kunst. Daar ontstaan alleen maar misverstanden door.

Özcan Akyol gaat verder met zijn beoog en betrekt het ook op links als hij zegt: ‘En in een gepolariseerde samenleving, waar het zwart-witdenken welig tiert, staat een pleidooi voor de kunst gelijk aan een flirt met oubollig links, dat in de beeldvorming zakken met geld naar kunstenaars bracht.’ Hier buitelen de hypotheses en het wensdenken over elkaar heen. Het is beeldvorming die niet overeenkomt met de politieke praktijk. Het dubbelzinnige ervan is dat links zich dat door rechts berustend én toestemmend laat zeggen, terwijl links weet dat het de kunst niet door dik en dun steunt. Maar die foute beeldvorming weerlegt het niet omdat de marketing helpt die zegt dat links opkomt voor de kunst. Niet dus. Je zou bijna hopen dat de scherts van Akyol waar was, want dan was er in elk geval nog linkse politiek die hart had voor kunst. Links steunt de kunst evenmin als rechts dat doet. Als links geld overheeft voor kunst is dat uitsluitend om eigen doeleinden te realiseren. Kunst moet van de rechtse en linkse politiek de politieke zaak dienen en er verder het zwijgen toe doen. Want autonomie van kunst is in Nederland niet de bedoeling. Ben je gek, dan kunnen wethouders en ministers niet meer timmeren, boetseren en figuurzagen met kunst als de ware hobby-boeren van de cultuur.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelEen pleidooi voor de kunst staat gelijk aan een flirt met oubollig links’ van Özcan Akyol in het AD, 1 oktober 2019.

Utrecht stopt 3,55 miljoen euro in een nieuwe plek voor film- en beeldcultuur in het Werkspoorkwartier. Een opmerkelijk slecht idee

Update 19 oktober 2022: De gemeente Utrecht trekt de stekker uit De Machinerie, volgens een bericht van de DUIC. De reden die gegeven wordt is dat het financieel onhaalbaar is. Vraag is of de financiële onhaalbaarheid de enige reden is voor het falen van dit project. Drie jaar geleden zette ik in onderstaand commentaar grote vraagtekens bij dit project voor beeldcultuur. Ik vond het een opmerkelijk slecht idee. Enfin, daar blijft het bij. Het was te voorspellen dat het zou falen.  

I. Update 1 november 2021: De bouwkosten van de Machinerie zijn begroot op 3,55 miljoen euro. Dat blijkt uit actuele berekeningen onvoldoende. Er is 1,6 miljoen euro extra nodig. Dat gaat deels gerealiseerd worden door het programma van eisen uit te kleden, deels door additionele fondsenwerving te zoeken.

Duic zegt in een bericht van 29 oktober 2021: ‘De gemeente Utrecht betaalt ook nog eens extra 300.000 euro. Dat geld komt uit een potje dat het Rijk had vrijgemaakt om lokale culturele initiatieven te ondersteunen.’

Het is het oude liedje van de kunstsector. Cultuurbeleid van de overheid is vastgoedbeleid. Ook nu stopt de gemeente Utrecht overheidsgeld in stenen. Dat gaat ten koste van kleinschalige culturele initiatieven omdat straks het potje leeg is doordat het geld naar de Machinerie gaat waar beleidsmakers en wethouders van de gemeente Utrecht hun prestige aan hebben verbonden. Ze kunnen niet meer terug. Ze zijn in hun eigen val gelopen waarvan ze vooraf wisten dat die dicht zou klappen.

II. Update 5 december 2019: Volgens een bericht in het AD vegen ‘externe juristen’ de vloer aan met het eerdere standpunt van de gemeente Utrecht dat ‘De Machinerie’ zonder problemen gesubsidieerd kan worden. Het is een initiatief van FOTODOK, HIT (Hoogt in Transitie), De Maakruimte en het Nederlands Film Festival. AKD advocaten constateren: ‘Zo moet de verhuurder een marktconforme huur vragen en De Machinerie hetzelfde doen aan onderhuurders. Mocht het initiatief voortijdig eindigen, dan moeten de investeringen terug naar de gemeente.’ Kortom, subsidie is mogelijk als aan verschillende voorwaarden voldaan wordt. De gemeenteraad beslist naar verwachting op 19 december over de subsidieverlening en de voorwaarden waaronder dat gebeurt. Inmiddels leidt (voormalig) filmtheater ’t Hoogt een nomadisch en tamelijk onzichtbaar bestaan en gaan er geruchten dat het oude pand in de binnenstad aan de Slachtstraat dat nog steeds leegstaat in verband met onder meer asbestsanering mogelijk weer een culturele bestemming krijgt. 

III. In een commentaar van 6 februari 2019 schreef ik: ‘Een financiële en bedrijfskundige toets moet daarbij niet alleen kritisch bekeken worden, maar in de politieke besluitvorming beslissend zijn. Het college moet zich in de tussentijd ‘mentaal’ en persoonlijk niet binden en de mentale en politieke afstand nemen voor zowel een negatief als een positief besluit over de subsidie van ’t Hoogt vanaf 2020. Als het haalbaarheidsonderzoek achteraf een wassen neus blijkt te zijn  geweest, of als het college de belangrijkste aanbevelingen ervan niet overneemt, dan beschadigt dat het draagvlak voor kunst en cultuur in Utrecht. Die geloofwaardigheid staat op het spel en gaat verder dan het belang van ’t Hoogt’. 

IV. Uit het artikelUtrecht wil 3,5 miljoen steken in nieuwe locatie film- en beeldcultuur Werkspoorkwartier’ in DUIC blijkt dat het Utrechtse gemeentebestuur 3,55 miljoen euro wil steken in een nieuwe plek voor film- en beeldcultuur. In het Werkspoorkwartier, het moet De Machinerie gaan heten. Ik heb voor dat voorstel geen goed woord over en geef mijn reactie bij het artikel. Ik zie het als een vlucht vooruit, de leegte in:

De vijand van goed is beter, zo luidt het gezegde. Fantasie komt voor realisme te staan. Dat is hier aan de orde.

Hoe logisch is het dat een filmtheater dat al decennia niet meer kan voldoen aan de standaard van een gemiddeld filmtheater de hogere lat van een Podium voor Film en Beeldcultuur wel weet te halen? Of anders gezegd, waarom is die verdieping en verbreding de afgelopen jaren al niet op de vorige locatie aan de Slachtstraat/ Telingstraat voorbereid en uitgevoerd? Het valt dan ook te betwijfelen of een ‘reset’ voor ’t Hoogt de oplossing zal brengen.

De beleidsmakers van de gemeente en de subsidiegevers dienen de juiste diagnose te stellen. Aan de hand van de geschiedenis en het karakter van ’t Hoogt kunnen ze proberen te begrijpen wat het scharnierpunt is. Ze kunnen dan ook antwoord op de vraag vinden of een ‘reset’ geen middel is om de huidige malaise te verhullen. Als daarnaast ook nog eens het centrum verlaten wordt waar in Utrecht het meeste publiek en de juiste atmosfeer te vinden zijn voor arthouses en een avontuurlijke programmering, dan kondigt zich een nieuwe ramp aan. Naast een financiële ramp van 3,55 miljoen euro, ook een politieke ramp van een wethouder die gaat struikelen.

De Utrechtse raad én het gemeentebestuur hebben vanaf 2010 geworsteld met een andere, excentriek gelegen culturele instelling die het moest hebben van (inkomsten uit) bezoek waarvan onderzoeken vanaf het begin overtuigend aantoonden dat exploitatie door die ligging niet levensvatbaar was: landhuis Oud Amelisweerd waar het MOA werd gevestigd. College en raad sloegen de waarschuwingen in de wind. Of liever gezegd, ze hoopten dat door onvoorziene omstandigheden het tij zich ten goede zou keren. Maar dat gebeurde niet.

In 2018 ging het MOA failliet en werden alle breed uitgemeten waarschuwingen bewaarheid. Zonder dat overigens de Utrechtse politiek ook maar een begin van een mea culpa liet klinken. Succes heeft vele vaders, maar mislukking is een wees. Het is wachten op het moment dat deze volgende vlucht vooruit in het Werkspoorkwartier ontspoort. Opnieuw worden de waarschuwingen van deskundigen in de wind geslagen. In Utrecht herhaalt zich de geschiedenis. Wat zich eerst voordeed als tragedie wordt nu een klucht, zoals Karl Marx ooit zei.

Wensdenken van een wethouder die op sleeptouw wordt genomen door de eigen ambtenaren en bestuurders van organisaties die naar gemeentesubsidie hengelen kan het zicht op de realiteit vertroebelen. Het gebeurde met het MOA en kan met ’t Hoogt en dat brede centrum dat van alles bundelt en klontert opnieuw gebeuren. In elk geval als ’t Hoogt de kerntaak van het vertonen van kwetsbare films op een groot scherm wil blijven vervullen die een adviescommissie die zich daarover uitliet als onmisbaar ziet. Of is dat advies al losgelaten?

Origineel is het wel van het Utrechtse gemeentebestuur om culturele instellingen te bewegen om naar de rand van de stad te vertrekken, die dus niet te situeren in het culturele hart van de stad in de hoop op synergie, dat aan zakelijke partijen te verkopen als aanjaagfunctie voor een buurt en dat te belonen met subsidie. Dat is de naijlende werking van Richard Florida nadat diens ideeën over de creatieve klasse en stadsontwikkeling allang zijn weerlegd. Klaarblijkelijk wordt in het intellectuele centrum van het Utrechtse stadhuis nog ondubbelzinnig in de ideeën van Florida geloofd. Anno 2002.

De hoop dat de vele geconstateerde onzekerheden over levensvatbaarheid en haalbaarheid van een publieksinstelling in het Werkspoorkwartier tegen lage kosten en bescheiden middelen overwonnen kunnen worden is valse hoop. Wethouder Klein presenteert valse hoop als hoop. Dat is blijkbaar de politiek van het moment van het huidige gemeentebestuur.

Het wachten is op betere, realistische tijden.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelUtrecht wil 3,5 miljoen steken in nieuwe locatie film- en beeldcultuur Werkspoorkwartier’ in DUIC, 5 september 2019.

Cultuurnota ‘Kunst Kleurt de Stad’ van de gemeente Utrecht bevat weeffout omdat het een waardeoordeel over kunst geeft

In juli 2019 verscheen de Cultuurnota 2021-2024 ‘Kunst Kleurt de Stad’ van de gemeente Utrecht. In een commentaar van 3 juli 2019 toonde ik begrip voor de kritiek van Henk Westbroek over het Berlijnplein in stadswijk Leidsche Rijn. Hij sprak over ‘stadskunst‘. Mijn slotsom: ‘Het stadsbestuur moet wegblijven van de inhoud. Ook indirect via organisaties die het subsidieert’. In een toelichting op de Cultuurnota heeft de verantwoordelijke wethouder Anke Klein het over aanmoedigen en gedragsbeïnvloeding van kunstenaars. ‘Nudging’ dus, dat middel uit de timmerkist van hedendaagse bestuurders dat de inhoud bepaalt onder het mom dat die uitsluitend voortkomt uit het gedrag van de burgers. Dat is een valse voorstelling van zaken. Klein doet in de Cultuurnota niet aan ‘nudging’, maar aan sturing via beleidsmaatregelen. Mijn commentaar bij het artikelNieuwe cultuurnota Utrecht: ‘We moedigen de culturele sector aan buiten de lijntjes te kleuren’:

De Cultuurnota bevat in de kern een weeffout. Het blijkt voor het stadsbestuur een lastige opgave om tegelijk aan de zijlijn te staan en tegelijk te willen sturen. De fout die wethouder Klein maakt is dat ze zich niet terughoudend opstelt. Ze wil de kunst gebruiken om de samenleving te veranderen, of die een afspiegeling van de samenleving te laten zijn. Maar hiermee rekt ze haar mandaat op. Dat is niet haar taak.

Als vanouds is in het Nederlands openbaar bestuur het adagium van Thorbecke leidend: ‘De kunst is geene regeringszaak, in zooverre de Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.’ Ofwel, de overheid moet de kunst steunen, maar er geen waardeoordeel over geven.

Wie de Cultuurnota leest struikelt over de waardeoordelen en de sturing. Dat bracht Henk Westbroek in een uitgesproken column onlangs tot de terechte vraag of hier geen sprake is van ‘stadskunst’. Daar lijkt het sterk op. Dat is ongelukkig en ongewenst. Het stadsbestuur wil blijkbaar zo graag het goede doen, dan het het foute doet. Het stadsbestuur dient de voorwaarden voor kunst te scheppen, maar zich te onthouden van oordelen.

In hoofdstuk 1.3.2. over ‘een inclusieve cultuursector’ staat zo’n oordeel dat in tegenspraak is met de opvatting van Thorbecke: ‘Met zo’n grote diversiteit is het, in een stad die bovendien groeit, de uitdaging niet uit elkaar te groeien. Kunst en cultuur kunnen daarbij een rol spelen, juist door verbindingen aan te gaan. Dat maakt inclusiviteit voor deze sector extra belangrijk. Kunst en cultuur zijn bij uitstek in staat alle inwoners van de stad aan te spreken, met verschillende verhalen en cultuurvormen.

De Cultuurnota introduceert verwarring door te spreken over zowel kunst als cultuur. Kunst en cultuur worden op dezelfde hoop gegooid terwijl ze verschillende functies hebben. Dat is een ongelukkige, en ook wel kwaadaardige begripsverwarring en -vervaging. Cultuur verbindt en heeft een sociale component die ingezet kan worden om politieke doelen te bereiken. Maar dat geldt niet in de meest gangbare opvatting over kunst.

Kunst die voor politieke doeleinden wordt gebruikt houdt op kunst te zijn. Wethouder Anke Klein en haar beleidsambtenaren verliezen in deze Cultuurnota de functie van kunst uit het oog. De Cultuurnota maakt kunstenaars onnodig afhankelijk van de gemeentelijke overheid. De Cultuurnota wil de kunst temmen en in lijn met het overheidsbeleid brengen.

Hiermee wordt het voor kunstenaars die afhankelijk zijn van de voorzieningen die door overheidssubsidie worden gerealiseerd lastig gemaakt om zich in alle vrijheid tot die overheid te verhouden Kunstenaars moeten zich voegen in deze Cultuurnota. Het helpt niet als daar ‘onafhankelijke’ beoordelaars tussen worden gezet omdat de overkoepelende en inkaderende Cultuurnota de sturing blijft geven.

Het valt te hopen dat de leden van de Utrechtse gemeenteraad kritische vragen stellen over de Cultuurnota in het besef dat de overheid geen waardeoordeel of sturing moet willen geven aan de kunst, maar dat met deze Cultuurnota wel beoogt. De raad moet beseffen dat de Cultuurnota een weeffout bevat en dient bij zichzelf te rade te gaan of het dat gewenst vindt. Dat is geen debat over links of rechts, of over pro of contra de zittende coalitie. Dit is een debat over de functie van kunst.

Daarnaast bevat de Cultuurnota tegenstrijdige uitgangspunten die met elkaar in tegenspraak zijn. Want hoe kan kunst tegelijk ‘experimenteel’ en ‘voor iedereen’ zijn? Dat is als de kwadratuur van de cirkel, namelijk een vraagstuk dat onoplosbaar is. Wethouder Klein doet met deze Cultuurnota alsof de verschillende doeleinden die met elkaar in tegenspraak zijn verenigbaar zijn.

Of dat voortkomt uit gemakzucht, intellectuele luiheid, een doorgeslagen politiek compromis waardoor geen echte keuzes kunnen worden gemaakt valt te bezien, maar dat maakt voor de weging van de kwaliteit van de Cultuurnota weinig uit. Die bevat een weeffout en deugt niet.

Kunstenaars moeten zelf kunnen uitmaken of ze inclusief, exclusief, excessief, obsessief of passief willen zijn. Daar gaat de overheid niet over en daar moet de overheid zich niet mee willen bemoeien. De overheid moet voorwaarden scheppen. En anders niks.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelNieuwe cultuurnota Utrecht: ‘We moedigen de culturele sector aan buiten de lijntjes te kleuren’’ op DUIC, 16 juli 2019.

Heeft Henk Westbroek gelijk met zijn claim dat Utrecht aan ‘stadskunst’ doet bij de ontwikkeling van het Berlijnplein?

Heeft de Utrechtse columnist en oud-politicus Henk Westbroek gelijk met zijn overpeinzing dat het Utrechtse gemeentebestuur de kunst voor haar karretje spant en ondergeschikt maakt aan de visie die het op de stad heeft? Westbroek spreekt over de stadskunst van wethouder Anke Klein. Dat zou nog nergens vertoond zijn en nu in Utrecht voor het eerst in praktijk gebracht worden, aldus de columnist. Het gaat om de ontwikkeling van het Berlijnplein in de Utrechtse Vinex-wijk Leidsche Rijn. In een ‘ontwikkelkader’ wordt de opzet geschetst door het gemeentebestuur. Het maakt me aan het schrikken door onderstaande passage met de volgende uitspraak: ‘‘Vorm volgt ambitie’, zo staat het beschreven in het ontwikkelkader. Bij deze werkwijze past dat we eerste de ambities bepalen en daar vervolgens organisaties bij worden gezocht die daarbij passen.

Het gelijk van Henk Westboek staat of valt met de voorwaarden waaronder dat gebeurt. Het is gebruikelijk dat een stadsbestuur bij stadsontwikkeling de voorwaarden schept, maar het is ongebruikelijk als het vervolgens gaat bepalen en selecteren welke kunst, kunstenaars en specifieke voorzieningen daarbij passen en daar zelf naar op zoek gaat. Direct of indirect via een organisatie die dat uitvoert voor en namens het stadsbestuur. In krom Nederlands zegt de notitie: ‘Bij deze werkwijze past dat we eerste de ambities bepalen’ en het vervolgt ‘en daar vervolgens organisaties bij worden gezocht die daarbij passen.’ Ineens is het onderwerp verdwenen door het gebruik van de lijdende vorm en moeten we gissen wie het is die ‘organisaties erbij zoekt’. Waarom wordt niet nadrukkelijk omschreven welke persoon of instelling de organisaties zoekt en fiatteert?

Westbroek verwijst in het slot van zijn commentaar naar een artikel in NRC dat lovend is over het initiatief van het Berlijnplein. Dat bevat een opvallende passage over een initiatief dat niet terugkomt omdat het te weinig bezoekers trok: ‘Het betekent ook dat mislukte projecten níét terugkomen. Showman’s Fair, een soort miniversie van theaterfestival De Parade, trok in november te weinig bezoekers voor een vervolg. Het stadsbestuur stopte de subsidie aan dit meerjarige initiatief. Het stadsbestuur laadt zo de verdenking op zich wel erg strak te sturen en zelf rechtstreeks invloed uit te oefenen op de inhoud van de kunst.

Het artikel bevat ook een verwijzing naar de bezuinigingen van oud-staatssecretaris Halbe Zijlstra in 2013. Directeur Donica Buisma van RAUM verwijst naar een opiniestuk in NRC van George Brugmans en Marleen Stikker waarin ze pleiten voor ‘een centralere rol van kunstenaars in de maatschappij in het vormgeven van de toekomstige samenleving’. Een pleidooi dat plat valt als kunstenaars binnen de voorwaarden moeten opereren van het stadsbestuur. Direct of via ‘cultureel stadslab’ RAUM dat een van de organisaties is die uitgezocht zijn door het stadsbestuur omdat het bij de ambities past. Dan spelen de kunstenaars geen centrale, maar een ondergeschikte rol omdat ze worden ingezet voor stadsontwikkeling en -promotie. Dat is niet de strekking van Brugmans’ en Stikkers betoog. RAUM zegt over de eigen toekomstplannen: ‘Met de gemeente wordt gelijktijdig gewerkt om het terrein van RAUM (ook wel de ‘cultuurkavel) tot een culturele plek te ontwikkelen waar allerlei verschillende partijen hun plek kunnen vinden. RAUM is daarin de pionier en aanjager.

Het gevaar van ‘stadskunst‘ ligt op de loer. De Utrechtse raadsleden moeten er alert op zijn onder welke voorwaarden het Berlijnplein wordt ontwikkeld. De marges tussen wat aanvaardbaar en niet aanvaardbaar is zijn smal. Het stadsbestuur moet wegblijven van de inhoud. Ook indirect via organisaties die het subsidieert.

Foto: Schermafbeelding van deel notitie (ofwel ontwikkelkader) ‘Berlijnplein: Kunst en cultuur over de toekomst van de stad’ van de gemeente Utrecht, 22 juni 2019.

Kunstuitleen Utrecht haakt af voor tijdelijke exploitatie Oud Amelisweerd. College onderzoekt versoepeling randvoorwaarden

Het Utrechtse college blijft worstelen met het vinden van een exploitant voor landhuis Oud Amelisweerd. Dit rijksmonument met antiek Chinees behang is eigendom van Utrecht. In 2018 ging de Stichting Museum Oud Amelisweerd failliet. Daarna ging het gemeentebestuur op zoek naar een tijdelijke huurder voor hooguit twee jaar. Volgens het gemeentebestuur is dat in afwachting van een definitieve exploitant die aangewezen zal worden na een procedure waarin voor het eerst dieper ingegaan wordt op de mogelijkheden en optimale bestemming van het landhuis. Een museale bestemming lijkt op dit moment nog steeds het uitgangspunt.

De beoogde tijdelijke exploitant, de Kunstuitleen Utrecht heeft definitief afgezegd vanwege de hoge kosten en logistieke beperkingen van het landhuis. Dat blijkt uit een brief van 12 maart 2019 van wethouder Anke Klein aan de gemeenteraad. Ook de tweede kandidaat, de LOA-groep van ex-vrijwilligers van het voormalige Museum Oud Amelisweerd trekt zich terug vanwege de voorwaarden die als te beperkend worden ervaren.

De brief concludeert: ‘Dit betekent dat uit de selectieprocedure zoals gestart in november, geen tijdelijke huurder naar voren is gekomen. Wij ronden deze procedure nu af. Wij hebben besloten om op dit moment voor het pand een actieve leegstandsbeheerder aan te stellen. Deze beheerder krijgt de opdracht om maatschappelijke initiatieven via pop-up activiteiten te faciliteren, waardoor beperkte openstelling voor het publiek mogelijk blijft.’ De LOA-groep wordt nadrukkelijk uitgenodigd om activiteiten te organiseren.

Wethouder Klein en Culturele Zaken van de gemeente Utrecht hebben besloten om voor het rijksmonument een beheerder aan te stellen die de opdracht krijgt ‘om maatschappelijke initiatieven via pop-up activiteiten te faciliteren’. Wat dat programmatisch en praktisch betekent is onduidelijk. Uit de brief blijkt dat een subsidie van € 75.000 en gederfde huurinkomsten van € 30.000 (inclusief lagere service- en facilitaire kosten) leiden tot een kostenplaatje van totaal € 105.000 per jaar. Over programmering of de inhoudelijk voorwaarden voor openstelling laat de brief zich niet uit. Het gaat uitsluitend om de toelichting van een bestuurlijke procedure.

Het venijn van de brief zit in de staart als het zegt: ‘Tijdens de periode van actief leegstandsbeheer gaan wij door met het onderzoek naar mogelijke aanpassingen aan het pand en/of het bestemmingsplan zodat de gebruiksmogelijkheden van het pand worden vergroot en de kansen op het vinden van een definitieve gebruiker toenemen.’ Wat die aanpassingen inhouden is onduidelijk. Des te meer omdat de gemeente Utrecht in het verleden het casco en het interieur al optimaal, om niet te zeggen voorbeeldig heeft hersteld en de Stichting MOA het landhuis daarna museaal optimaal heeft ingericht. Ofwel, de gebruiksmogelijkheden van het pand zijn al optimaal en kunnen niet meer vergroot worden. Het enige wat deze passage kan betekenen is dat er door het Utrechtse gemeentebestuur bij de RCE (Rijksdienst Cultureel Erfgoed) toestemming wordt gezocht om het antieke Chinese behang uit dit rijksmonument te verwijderen en elders onder te brengen. Of als dit een brug te ver is omdat het immers om een rijksmonument gaat waarvan het interieur onlosmakelijk onderdeel is om de voorwaarden voor het klimaatsysteem zodanig te versoepelen zodat door minder goede conservering en bescherming van het antieke Chinese behang de exploitatie goedkoper en makkelijker wordt.

Het idee is dan dat een exploitant makkelijker te vinden is. In een commentaar van 20 februari 2019 zei ik: ‘Er is sinds 2010 niets veranderd in het denken over cultureel erfgoed. Het enige motief voor een beslissing over de verhuizing van het Chinese behang is politiek. Anders gezegd, de deskundigen op het gebied van erfgoed zullen niet anders dan in 2010 denken, namelijk dat het historisch behang ‘in situ’ de waarde ervan optimaal dient. Maar de bestuurders van toen die dat idee ondersteunden worden wellicht met terugwerkende kracht overruled door de bestuurders van nu die beseffen dat de randvoorwaarden voor een middelgroot museum in een landhuis met kwetsbaar antiek behang zeer lastig, om niet te zeggen onmogelijk zijn.

Wat toont deze brief aan en welke richting valt eruit te lezen? Het lijkt duidelijk dat het Utrechtse college zich acht jaar na 2011 nog steeds niet goed raad weet met de bestemming van Oud Amelisweerd. Zelfs het vinden van een tijdelijke exploitant lukt niet, zoals het afhaken van de Kunstuitleen Utrecht aantoont. Het college lijkt in te zetten op versoepeling van de voorwaarden, hoewel dat lastig is omdat de gebruikersmogelijkheden onlosmakelijk aan dit rijksmonument en de museale inrichting ervan zijn verbonden. Dat is de weg die een vorig Utrechts gemeentebestuur in 2012 ondanks herhaalde en ernstige waarschuwingen voor de te zware randvoorwaarden en door forse investeringen willen en wetens heeft ingezet. Als het bestuurlijk zorgvuldig wil handelen, dan kan het huidige college daar om economische redenen niet eenzijdig afstand van nemen.

Positief is dat de brief aangeeft na te denken over de toekomst van Oud Amelisweerd en ‘de kaders voor de permanente invulling vóór de zomer’ voor te leggen aan de raad. Dan kan eindelijk het inhoudelijk debat in de raad starten over welk soort museum voor deze kwetsbare en excentrieke plek haalbaar en gewenst is.

Foto’s: Schermafbeelding van briefRaadsbrief Selectie tijdelijke exploitatie Landhuis Oud Amelisweerd afgerond’ van wethouder Anke Klein aan de gemeenteraad van Utrecht, 12 maart 2019.

Vragen over intentie en serieusheid van college Utrecht om een nieuwe museale exploitant voor Oud-Amelisweerd te vinden

Een serieuze vraag aan de raadsleden van de gemeente Utrecht is of ze voldoende kennis hebben van en geïnformeerd willen worden over de randvoorwaarden die worden gesteld aan een eventuele nieuwe museale exploitant van landhuis Oud-Amelisweerd.

Anders gesteld, zijn er op dit moment door het college van de gemeente Utrecht onomkeerbare stappen genomen die een doorstart voor een museale exploitant bemoeilijken, zo niet praktisch blokkeren? Moet dat dan opgevat worden als een bewuste blokkade van een museale bestemming door het gemeentebestuur of anderszins, bijvoorbeeld als gevolg van een slechte afstemming tussen verschillende gemeentelijke diensten die min of meer autonoom opereren waarbij geen enkele wethouder de regie en het overzicht heeft?

Wethouder Victor Everhardt (D66) is verantwoordelijk voor het vastgoed en wethouder Anke Klein (D66) is verantwoordelijk voor cultuur.

Een voorbeeld daarvan is de functie van het koetshuis waarover Bureau Soda (museale inpassing) in een eigen publicatie schrijft: ‘Vanwege de kwetsbaarheid van het landhuis is er gekozen om de ticketverkoop, horeca en auditorium onder te brengen in het koetshuis‘.

Een ander voorbeeld is het mede in opdracht van de gemeente Utrecht verrichte onderzoek ‘Restauratie en museale invulling Buitenplaats oud Amelisweerd te Bunnik September 2011′ (zie hierboven voor een passage hieruit):
Wanneer aan de buitenplaats Oud Amelisweerd een museale functie zou worden toegekend zullen in het koetshuis verschillende facilitaire voorzieningen worden ondergebracht. Het voorlopige programma van eisen is goed inpasbaar in de historische structuur van het gebouw. Om geschetste redenen is er voor gekozen juist geen facilitaire voorzieningen in het landhuis op te nemen.’

Nu blijkt De Veldkeuken het hele koetshuis te huren (minus de woning). Ook de gemeenschappelijke ruimte die voorheen door het MOA werd gebruikt voor kaartverkoop/receptie, auditorium en als winkel.

Het is onduidelijk onder welke voorwaarden deze huur is aangegaan en of er een afspraak is gemaakt tussen de UVO (Utrechtse Vastgoed Organisatie) in opdracht van wethouder Everhardt en De Veldkeuken over de tijdelijkheid van de huur.

Dit roept de volgende vragen op:
– Stopt de huur aan De Veldkeuken van het gehele koetshuis (minus de woning) door de UVO als een nieuwe museale exploitant intrek neemt in het landhuis of staat de huur aan De Veldkeuken los hiervan?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis, hoe verhoudt zich dat dan tot de vroegere argumenten van het college over de kwetsbaarheid van het landhuis en de beredeneerde noodzakelijkheid om de facilitaire voorzieningen van de museale exploitant in het koetshuis onder te brengen?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis onder verantwoordelijkheid van welke portefeuillehouder in het college is deze opdracht gegeven om de huur los te koppelen?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis en mede tot stand is gekomen op advies van de UVO wat zegt dat over de rol van de UVO? Wat zegt deze loskoppeling over de opdracht door het gemeentebestuur aan de UVO en de afstemming van het gemeentebestuur met de UVO?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis wat zegt dat over het voornemen van wethouder Klein en het rapport Van der Vossen ‘Toekomst Landhuis Oud Amelisweerd van maart 2017 om een nieuwe museale bestemming voor het landhuis te vinden? Wat zegt dit over de positie van wethouder Klein ten opzichte van wethouder Everhardt?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) door de UVO aan De Veldkeuken niet tijdelijk is in welk besluit van het college wordt dat aangekondigd en hoe is de motivatie van het besluit? Welke concrete afspraken zijn door de UVO met De Veldkeuken gemaakt?
– Indien de huur aan De Veldkeuken van het gehele koetshuis (minus de woning) tijdelijk is, zijn er dan afspraken gemaakt tussen De Veldkeuken en de UVO om de facilitaire ruimten die voorheen in gebruik van het MOA waren in oorspronkelijke staat op te leveren aan een nieuwe museale exploitant van het landhuis? Indien deze afspraken niet zijn gemaakt, wat is er dan de reden voor dat deze niet gemaakt zijn?
– Wat zijn de juridische gevolgen van de al dan niet tijdelijke huur van het gehele koetshuis (minus de woning) voor de rechtspositie van De Veldkeuken of van een toekomstige museale exploitant van het landhuis?
– Indien de huur van het gehele koetshuis (minus de woning) aan De Veldkeuken is losgekoppeld van de museale bestemming van het landhuis hoe verhoudt zich dat tot de intentie en de serieusheid van het college om een nieuwe museale exploitant voor het landhuis te vinden?

Foto 1: Schermafbeelding van deel van het onderzoek ‘Restauratie en museale invulling Buitenplaats oud Amelisweerd te Bunnik’ van 23 september 2011 dat in opdracht van de gemeente Utrecht, Bureau Stedenbouw en Monumenten en Amersfoort in C werd verricht.

Foto 2: Schermafbeelding van deel publicatie door Soda over het project ‘Museum Oud-Amelisweerd’, zonder datum (waarschijnlijk 2016).

Foto 3: Schermafbeelding van kaartverkoop van het toenmalige MOA in het koetshuis, uit publicatie door Soda over het project ‘Museum Oud-Amelisweerd’, zonder datum (waarschijnlijk 2016).