Kalin Twins: When (1958)

Dit stukje verscheen eerder op George Knight Kort op 25 januari 2013.

Hal en Herbie Kalin waren tweelingen uit New York en hadden één hit. In 1958: ‘When‘. Paul Evans en Jack Reardon schreven het nummer. Een liefdesliedje halverwege rock en middle-of-the-road. Dat daarom een succes wordt. Het orkest van Jack Pleis legt het nummer op 28 maart 1958 in New York vast. The Everly Brothers klinken erin door.

the-kalin-twins-when-rhythm
Hoes ‘When‘ van de Kalin Twins, 1958. Rhythm, Finland.

De scheurende sax riep controverse op. Was het niet te ordinair, ‘too raunchy’? Meer dan 50 jaar later klinkt de solo nog trendy. Wie is die tenorsax zonder naam? Bill Justis? Plas Johnson? Sil Austin? King Curtis? Red Prysock? Niet geboekstaafd. Gewoon een verdwenen naam.

When, when you smile, when you smile at me
Well, well I know our love will always be
When, when you kiss, when you kiss me right
I, I don’t want to ever say good night

I need you
I want you near me
I love you
Yes, I do and I hope you hear me

When, when I say, when I say “Be mine”
If, if you will I know all will be fine
When will you be mine?

In 1962 stoppen de Kalin Twins met muziek. Na ‘When‘ was het afgelopen. Zing! Went The Strings Of My Heart is nog een vergeefse poging. Met extra betekenis in het Nederlands. Een oud nummer in oude verpakking. Teveel iets wat al wat anders had moeten zijn. De betovering is over. De tijd is op. Klikklak. Klikklak.

I still recall the thrill, I guess that I always will
I hope ‘twill never depart
All nature seemed to be in perfect harmony
Zing! Went the strings of my heart

Ed Townsend: For Your Love (1958)

Dit stukje verscheen eerder op George Knight Kort op 14 maart 2013. Licht gewijzigd.

Edward Benjamin ‘Ed’ Townsend zingt z’n eigen compositie ‘For Your Love‘. The Blossoms (Fanita Barret, Gloria Jones, Nanette Williams en Annette Williams) vullen de zang hemels in. Plas Johnson scheurt op tenorsax. Gerald Wilson arrangeert de funky ballad die kruist tussen Doo-Wop en R&B. Mei 1958.

Ed Townsend treedt op 31 mei op in The Dick Clark Saturday Night Beechnut ShowHet zorgt voor nodige bekendheid.

More foolish I grow
With each heart beat
But we all get foolish
That’s why I repeat

For your love (ahh, ahh, ahh, ahh), oh, I would do anything (ahh, ahh, ahh, ahh)
I would do anything, fo-o-or your kiss

Ed Townsend in 1958. 

Ed Townsend bleef in de muziekindustrie werken als songwriter en producer. Met Marvin Gaye scoort hij in de jaren ’70. `Let’s Get It On‘. In 1958 gaat het nog gewoon over liefde. Zoals vaak in de popmuziek. Over dwaasheid en opoffering. Over kloppende harten. Vol ritme. Rhythm.

Echo uit de verte: João Gilberto

Dit stukje verscheen eerder op George Knight Kort op 31 augustus 2011.

In Brazilië ontstaat in 1958 uit de samba de Bossa Nova. Gitarist João Gilberto komt met iets nieuws en componist Tom Jobim maakt er in 1963 met The Girl from Ipanema een wereldsucces van. Bossa betekent gezwel en kan opgevat worden als kronkel, bijzonder talent voor iets. De nieuwe flair breekt uit de zwaarte. Het culturele Braziliaanse zelfbewustzijn piekt in 1959 met Palmwinnaar Orfeu Negro.

In de Frans/Italiaans/Braziliaanse co-produktie Copacabana Palace uit 1962 zitten Gilberto en Jobim op het strand van Rio. Tussen Sylva Koscina en Mylène Demongeot. Een terloops document met Luiz Bonfá over de nieuwe stijl dat pas in 1967 in de VS wordt uitgebracht.

Chega de Saudade van tekstdichter Vinicius de Moraes uit 1958 in de uitvoering van João Gilberto is de eerste Bossa Nova song. Elizete Cardoso zingt het nog in oude stijl, maar pas daarna wordt alles anders.

Vai minha tristeza
E diz a ela
Que sem ela não pode ser
(Go, my sadness, go
And tell her that
It’s impossible without her).

Foto: Sylva Koscina, João Gilberto, Tom Jobim en Mylène Demongeot (vlnr) in Copacabana Palace

Le Petit Bal Perdu: Bourvil

Dit stukje verscheen eerder op George Knight Kort op 25 februari 2013.

Opperste melancholie van de Franse komische acteur Bourvil. Naïef en droog, niet per se humoristisch. Een kleinood uit 1961 van componist Gaby Verlor en tekstdichter Robert Nyel.

Over een hopeloze verliefdheid, vlak na de oorlog. Van een klein bal waarvan de naam vergeten is. Twee geliefden verliezen zich in elkaar. Intens gelukkig. Als de accordeonist ophoudt met spelen, stopt de betovering. De avond valt. Ook over hun leven. Moeten ze terug naar de regelmaat? Is de zanger de man die nog steeds terugverlangt naar 1945? Mogelijk. 

Meer weemoed bestaat niet. Tegen het huilen aan. Over het voorbijgaan van het leven. Tristesse.

Bourvil (links) met Jayne Mansfield bij een voorstelling op het Filmfestival Cannes van Jacques Tati’s Mon Oncle, 1958.

C’était tout juste après la guerre,
Dans un p’tit bal qu’avait souffert.
Sur une piste de misère,
Y’en avait deux, à découvert.
Parmi les gravats ils dansaient
Dans ce p’tit bal qui s’appelait…
Qui s’appelait… qui s’appelait… qui s’appelait…

Non je n’me souviens plus du nom du bal perdu. 
Ce dont je me souviens c’est de ces amoureux 
Qui ne regardaient rien autour d’eux. 
Y’avait tant d’insouciance 
Dans leurs gestes émus, 
Alors quelle importance
Le nom du bal perdu ?
Non je n’me souviens plus du nom du bal perdu
Ce dont je me souviens c’est qu’ils étaient heureux 
Les yeux au fond des yeux
Et c’était bien…
Et c’était bien…

Ils buvaient dans le même verre,
Toujours sans se quitter des yeux.
Ils faisaient la même prière,
D’être toujours, toujours heureux.
Parmi les gravats ils souriaient 
Dans ce p’tit bal qui s’appelait… 
Qui s’appelait… qui s’appelait… qui s’appelait…

Non je n’me souviens plus du nom du bal perdu. 
Ce dont je me souviens c’est de ces amoureux 
Qui ne regardaient rien autour d’eux. 
Y’avait tant d’insouciance 
Dans leurs gestes émus, 
Alors quelle importance
Le nom du bal perdu ?
Non je n’me souviens plus du nom du bal perdu
Ce dont je me souviens c’est qu’ils étaient heureux 
Les yeux au fond des yeux
Et c’était bien…
Et c’était bien…

Et puis quand l’accordéoniste 
S’est arrêté, ils sont partis. 
Le soir tombait dessus la piste, 
Sur les gravats et sur ma vie. 
Il était redev’nu tout triste 
Ce petit bal qui s’appelait, 
Qui s’appelait… qui s’appelait… qui s’appelait… 

Non je n’me souviens plus du nom du bal perdu. 
Ce dont je me souviens c’est de ces amoureux 
Qui ne regardaient rien autour d’eux. 
Y’avait tant de lumière,
Avec eux dans la rue, 
Alors la belle affaire 
Le nom du bal perdu. 
Non je n’me souviens plus du nom du bal perdu. 
Ce dont je me souviens c’est qu’on était heureux 
Les yeux au fond des yeux.
Et c’était bien… 
Et c’était bien.

Such Sweet Thunder (1957/58)

Dit stukje verscheen op George Knight Kort op 26 mei 2011. Licht gewijzigd.

It! The Terror From Beyond Space van Edward L. Cahn, 1958. Het monster met Shirley Patterson.

Het monster werpt schaduwen. De film past in een Shakespeare-decor zonder details. Haaks op realisme. Uit het theater loopt een lijn van Henrik Ibsen, Adolphe AppiaGordon Craig en Norman Bel Geddes naar deze B-film. En de cinema voegt daar Duits Expressionisme en Film Noir aan toe. Belichting is ruimte. In vaktermen low-key lighting.

It! The Terror From Beyond Space wordt geproduceerd door United Artists. Weinig middelen en een snelle productie zijn het achterliggende idee. Deze genrefilm gaat nergens over, nou een soort Journey into Space dan. De Sprong in het Heelal kluistert volksstammen aan de radio.

In 1958 heerst in filmstudio’s nog vakmanschap dat de santekraam goed laat uitkomen. Shirley Patterson op de schouder van een Marsiaan. Om je dood te schrikken. Maar niet echt. In 1957 maakt Duke Ellington de op Shakespeare gebaseerde suite Such Sweet Thunder. Hoge en lage cultuur spelen haasje-over.

‘Unindentified Exhibtion’ geïdentificeerd: Jacques Lipchitz in Stedelijk Museum (1958)

Jacques Lipchitz papers and Bruce Bassett papers concerning Jacques Lipchitz‘. Collectie: Archives of American Art. [Stedelijk Museum Amsterdam, 14 maart 1958].

Wat betekent de titel ‘Unidentified Exhibition‘ bij een aantal foto’s van een tentoonstelling van de Joodse Frans-Amerikaanse kunstenaar Jacques Lipchitz uit de collectie van de Archives of American Art op de site van de Smithsonian Institution?

Schermafbeelding van ‘Unidentified Exhibition‘ van Jacques Lipchitz op Smithonian Institute.

Het kan betekenen dat achteraf de tentoonstelling niet meer gedocumenteerd kan worden door gebrek aan feiten. Het kan ook iets anders betekenen. Analoog aan de titel van een kunstwerk ‘Geen titel’. De kunstenaar wil niet dat de tentoonstelling geïdentificeerd wordt en zich onttrekt aan duiding. De kunstenaar trekt met zo’n titel een lange neus tegen kunstjournalisten, kunstwereld en het museum die de tentoonstelling onderdak biedt.

Ach, elke Nederlander van een zekere leeftijd met belangstelling voor beeldende kunst herkent in de foto’s de ‘doorzichtige’ en nu niet meer bestaande Sandbergvleugel van het Stedelijk Museum in Amsterdam. De huizen van de Van Baerlestraat schemeren op enkele foto’s door de jaloezieën door. De ‘nieuwe vleugel’ werd in 1954 geopend. Wie dan nog niet overtuigd is ziet Willem Sandberg de bezoekers op de opening toespreken.

Schermafbeelding van persberichtDe beeldhouwer Lipchitz in Amsterdam‘ van Stedelijk Museum, 10 maart 1958. Collectie: Stadsarchief Amsterdam.

De tentoonstelling was van 14 maart tot 5 mei 1958. De titel was ‘Jacques Lipschitz’. Bovenstaand persbericht van Willem Sandberg maakt duidelijk dat de opening op vrijdagavond 14 maart 1958 plaatsvond. In afwezigheid van de kunstenaar. Dat ondermijnt de claim dat Jacques Lipchitz in Amsterdam is. Neemt de dame met de bontjas namens Lipchitz de honneurs waar? Is zij wellicht zijn echtgenote Yulla die hier 46 jaar oud is?

Jacques Lipchitz papers and Bruce Bassett papers concerning Jacques Lipchitz‘. Collectie: Archives of American Art. [Stedelijk Museum Amsterdam, 14 maart 1958].

Foto’s die zouden horen bij een niet geïdentificeerde tentoonstelling zijn nu geïdentificeerd. Ze horen bij een tentoonstelling met werk van Jacques Lipchitz in het Stedelijk Museum in 1958. Allen kunnen we helpen om de historische documentatie van kunstinstellingen aan te vullen.

(Ik heb het Smithsonian Institution een e-mail gestuurd met m’n bevindingen).

Kino ‘Capitol’ in Leipzig (1958)

Peter Heinz Junge en Horst Sturm, ‘Leipzig, Petersstraße, Messehaus Petershof, Kino “Capitol”, Nacht‘, 1958. Collectie: Bundesarchiv.

Deze foto is zo interessant omdat hij volgens onze nostalgische blik wel eens filmischer zou kunnen zijn dan de beelden uit de film die in de bioscoop vertoond wordt. Uit deze foto van bioscoop ‘Capitol’ in Leipzig in de toenmalig DDR valt niet aan te leiden welke film dat was.

Een andere foto van deze plek en datum maakt duidelijk voor welke film de mensen in de rij staan: ‘Tikhiy Don‘, (Duitse titel ‘Der Stille Don‘) van Sovjet-regisseur Sergei Gerasimov naar een boek van Mikhail Sholokhov. De film is een drieluik van in totaal 336 minuten. Deze epische film over kozakken en bolsjewisme dateert uit 1957 en wordt beschouwd als het meesterwerk van deze regisseur. Het eerste deel werd in 1959 in de Bondsrepubliek uitgebracht.

Dit is het soort film dat onderdeel uitmaakt van de filmgeschiedenis en grote verdiensten heeft, maar een hedendaags publiek niet meer kan zien. Of dat een kwestie van ontbrekende vraag of aanbod is valt te bezien. Ook recycling van steeds weer dezelfde Amerikaanse films zit dat in de weg.

Het is oneerlijk om de foto groter te maken dan de film. Want film en foto zijn onvergelijkbaar. Maar de foto lijkt zo sterk deel uit te maken van de beeldtaal van de Amerikaanse film noir of een Duitse Krimi uit de jaren 1950 die zich afspeelt op de Hamburgse Reeperbahn dat de verleiding voor zo’n vergelijking op de loer ligt.

In de verbeelding staat daar voor de kassa een Oost-Duitse Humphrey Bogart met trenchcoat en hoed die de kozakken in de zaal wel eens mores zal leren of gaat helpen. Zoals Tom in The Purple Rose of Cairo die de vierde wand doorbreekt en de overstap maakt van fictie naar non-fictie. Dat is de droom die cinema heet en elke filmbezoeker die zich identificeert met de voorstelling in zich draagt.

Gedachte bij foto ‘Toppling a statue of General Maude on horseback in Baghdad’ (1958)

Ruiterstandbeelden of standbeelden van heersers en staatslieden vertegenwoordigen de zittende macht. Het is voorspelbaar dat ze omvergeworpen worden als de macht in andere handen komt.

Het is een wetmatigheid dat de symbolen van de macht als eerste aangepakt worden bij een opstand. Weinig is aanschouwelijker om de machtsoverdracht te symboliseren. Behalve wellicht een ander gezicht, een ander logo en een ander geluid in de televisiestudio.

In de Sovjet-Unie en het Oostblok waren het na 1990 de standbeelden van Lenin, Stalin, Marx, Engels en nationale communisten die het moesten bezuren. In Bagdad werd in 2003 Saddam Hussein van zijn sokkel op het Fidos Plein getrokken. De beelden gingen de wereld over.

In de VS zijn het de ruiterstandbeelden van Zuidelijke generaals in het Zuiden die voor controverse zorgen tussen Democraten en Republikeinen. Ze vormen de ideale focus voor voor- en tegenstanders om zich politiek te uiten. Wereldwijd worden sinds enkele jaren standbeelden ontmanteld van heersers die hun positie, aanzien en kapitaal verdienden met de slavenhandel.

Uiteraard moeten de standbeelden die omvergeworpen worden aan twee voorwaarden voldoen om in het zicht van de opstandelingen te komen. Ze moeten in de openbare ruimte, liefst op een belangrijk plein zichtbaar zijn en actuele politieke betekenis hebben. Het is weinig zinvol om een Romeins ruiterbeeld van keizer Marcus Aurelius uit 175 na Christus dat staat opgesteld in een museum van zijn sokkel te duwen.

In 1958 had het in Irak blijkbaar zin om het ruiterstandbeeld van de Britse generaal Stanley Maude omver te werpen. Deze bevelhebber van de troepen in toenmalig Mesopotamië nam na het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk in 1917 Bagdad in. In 1923 kreeg hij zijn standbeeld dat heerschappij en kracht moest uitstralen. En door de pronkzieke hoogdravendheid automatisch tegenkrachten opriep. Maude was voor plaatsing al in november 1917 aan cholera overleden.

General Frederick Stanley Maude led the British forces who took Baghdad in March 1917, and died from cholera shortly afterwards. This statue, photographed by RAF serviceman Herbert Mercer, was raised in his honour, and in scenes reminiscent of those seen more recently, was torn down in 1958 following the removal of the Iraqi monarchy.

De opstand van 1958 die Irak uiteindelijk in links vaarwater deed belanden zette de monarchie opzij die ervan verdacht werd zich te laten ringeloren door de Europese landen. Bij het verdrag van Sevrès (1920) was er geen plek voor koning Faisal die met de Entente tegen de Duitsers en de Turken had gevochten en teleurgesteld als troostprijs in 1921 de Iraakse troon mocht bezetten. Maar de geest van generaal Maude bleef over hem en Irak heersen. Enfin, in 1963 werd het bewind van 1958 weer omvergeworpen, en in 1968 het bewind van 1963. Etc.

King Faisal Statue, Baghdad. A puppet monarch installed by the British, Faisal ruled Iraq until his death in 1933. A square was named after him at the end of Haifa Street, and this statue was erected. Its unveiling was photographed by RAF serviceman Herbert Mercer. Torn down in 1958, the statue was later restored.

De logica is dat standbeelden van heersers worden opgericht om ze omver te werpen omdat ze als focus iets representeren dat na verloop van tijd zoveel weerzin gaat oproepen dat het onhoudbaar is. De les voor een land lijkt dat het dit soort standbeelden die glorie en overheersing uitstralen beter niet kan hebben omdat ze een extra doelwit en motivatie zijn, naast de normale onberekenbaarheid van politieke ontwikkelingen, die de wisselvalligheid stimuleert.

Neerkijken op de ander. Van menselijke dierentuinen en genocide tot moderne slavernij

Het tentoonstellen van ‘inboorlingen’ heeft een lange traditie. Het begon al in het oude Egypte. Vooral in de tweede helft van de 19de eeuw waren de menselijke dierentuinen erg populair en moesten ze dienen als legitimatie van het kolonialisme. Nog op de Expo van 1958 in Brussel was een Congolees dorp ingericht. Maar de tijden waren veranderd: ‘Na een incident met blanke kinderen die bananen gooiden naar hun zwarte leeftijdsgenoten hielden de Congolezen de menselijke zoo voor bekeken’.

Onderzoekers merken daar het in het interessante artikelIn the Days of Human Zoos’ (2016) over op: ‘De antropo-zoölogische tentoonstellingen waren de belangrijkste vector in de overgang van wetenschappelijk racisme naar wijdverbreid koloniaal racisme. Voor de bezoekers was de aanblik van deze populaties achter tralies – echt of symbolisch – voldoende om de hiërarchie te verduidelijken: het was duidelijk waar de macht en kennis zouden liggen.’

Het is moeilijk om ons voor te stellen hoe er 150 jaar geleden gedacht werd. Landen waren nog geen eenheid zoals ze tegenwoordig zijn. Hoe bevolkingsgroepen momenteel ook politiek van elkaar verschillen, vroeger waren landen cultureel en geografisch minder eenvormig dan nu.

Neerkijken op de ander om er zelf sterker van te worden is iets van alle tijden en alle landen. Het bestaat nog steeds, maar alleen niet in de vorm van menselijke dierentuinen. Denk aan de slavernij van de Oeigoeren in China of dwangarbeiders uit Noord-Korea, India, Pakistan, Nepal, Bangladesh en Sri Lanka die buiten hun grenzen worden tewerkgesteld. Denk aan de meer dan 6.500 arbeiders die in Qatar zijn overleden bij de bouw van voetbalstadions. In de Tweede Wereldoorlog lieten de nazi’s dwangarbeiders zich doodwerken.

Het kan nog erger. De Ottomanen probeerden in 1915 de Armeniërs uit te roeien, de Duitsers in het begin van de 20ste eeuw twee volkeren in wat tegenwoordig Namibië heet en de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog de Joden, Roma en Sinti.

Wat is erger? De ‘inboorling’ als visitekaartje van het kolonialisme, de moderne slavernij van de rechteloze migrantenwerkers of de sluimerende genocide op de Oeigoeren? Iedere tijd heeft een specifieke verschijningsvorm van het onrecht.

Gedachte bij foto ‘Een onderwijzeres van de meisjesvervolgschool te Seroei (Japen) van de Evangelisch Christelijke Kerk, vertelt een sprookje’ (1958)

Een onderwijzeres van de meisjesvervolgschool te Seroei (Japen) van de Evangelisch Christelijke Kerk, vertelt een sprookje, mei 1958. Nieuw-Guinea. Collectie: Nationaal Archief.

Nederland heeft geen goede beurt gemaakt in Nieuw-Guinea. In het begin van de jaren 1960 heeft het onder internationale druk en door Indonesische inmenging de papoea’s in de steek gelaten. Ondanks beloften dat ze over hun toekomst zouden kunnen beslissen en Nederland daarbij zou helpen. De inlijving bij de Republiek Indonesië was niet logisch omdat Nieuw-Guinea geen deel van de Indonesische archipel is, maar van Melanesië.

De titel van de foto is ongewild komisch en tragisch. Dat behoeft eigenlijk geen commentaar: ‘Een onderwijzeres van de meisjesvervolgschool te Seroei (Japen) van de Evangelisch Christelijke Kerk, vertelt een sprookje’. Dat is vier jaar voor de onafhankelijkheid toen Nederland met de staart tussen de benen het gebied verliet.

Het is gissen welk sprookje de onderwijzers aan haar leerlingen vertelt. Deze foto van de Nederlandse overheidsvoorlichting (‘Kantoor voor Voorlichting en Radio Omroep Nieuw-Guinea’) suggereert eenheid tussen bevolking en kolonisator. Maar dat beeld hield niet lang stand. Het was allemaal een verzinsel. Inderdaad, een sprookje. Nederland was niet opgewassen tegen de werkelijkheid.