In teksten kan het bijwoord ‘zeer’ pijn doen omdat het aantoonbaar overbodig is en lezing in de weg zit. Meestal kan het geschrapt worden zonder dat de betekenis van het gezegde verandert.
Hoe dat zit bij de toelichting van bovenstaande foto is niet duidelijk. Er wordt verwezen naar ‘een tentoonstelling van zeer moderne kunst in Berlijn‘. Wat moeten we in 1928 onder ‘zeer moderne kunst‘ verstaan?
Wat is in 1928 het verschil tussen ‘moderne‘ en ‘zeer moderne‘ kunst? Als de toevoeging ‘zeer’ gangbaar is, dan valt op als het ontbreekt en geeft dat een andere waarde aan moderne kunst die gewoontjes wordt bevonden. Is de toevoeging ‘zeer‘ een hypercorrectie van iemand die niet weet hoe moderne kunst moet worden beschreven?
Intrigerend is het om te spreken van ‘zeer moderne kunst‘. Iemand probeert door het bijwoord ‘zeer’ aan de kunst van de Tsjechische schilder Jan Zrzavý een waarde, een betekenis toe te voegen. Moet dat opgevat worden als experimenteel?
Anders lijkt onderstaande foto uit 1981 van Bohdan Holomíček van Anna Fárová en Dušan Šimánek. Wat is de grens aan de foto? Stelt de fotograaf dat bewust ter discussie? Neemt hij ons nou bij de hand of niet? Hoort de man die de trap afdaalt erbij of niet? Is zijn aanwezigheid toeval of in scène gezet? Daar moet de kijker naar gissen.
Is de overgang en vermenging van echt naar onecht niet eerder het echte ‘zeer‘ in de ‘moderne kunst‘ dan het meest experimentele in de gecanoniseerde kunstgeschiedenis? Waarbij na meer dan 40 jaar een ‘zeer modern‘ tafereel ook door de tijd achterhaald wordt.
West of Zanzibar is een zogenaamde pre-code film van Ted Browning uit 1928. Nu is deze regisseur vooral bekend om zijn film Freaks (1932). De Hays Code werd in de Amerikaanse filmindustrie als zelfregulering in 1930 ingevoerd en de logica ervan was het voorkomen van overheidsmaatregelen. Zelfcensuur kan een smal pad richting vermeende redelijkheid zijn, maar kan ook doorslaan als het los komt te staan van de filmpraktijk die het meent te beschermen, maar feitelijk inperkt.
Wikipedia noemt de Hays Code: ‘een verzameling regels waaraan Amerikaanse films moesten voldoen op het gebied van zedelijk gedrag. Amerikaanse films mochten alleen worden uitgebracht in Amerikaanse bioscopen als er geen verwijzingen waren naar seksualiteit, homoseksualiteit, rassenvermenging, abortus en drugs. Extreem geweld mocht niet worden uitgebeeld en misdaad moest altijd worden gestraft‘.
De steun voor zelfregulering kwam vooral van christelijke en conservatieve zijde en had naast een economisch motief om de overheid op afstand te houden ook een ideologisch motief om zedelijke en politieke uitingen uit films te bannen. Deze Amerikaanse code is in de werking vergelijkbaar met de Nederlandse filmkeuring die rond dezelfde tijd in 1928 werd ingevoerd.
Censuur is er waarschijnlijk een te groot woord voor omdat dit in vele landen grondwettelijk verboden is. Maar indirect kan een lokale overheid flankerende maatregelen door beperkingen en controles opleggen over bijvoorbeeld brandveiligheid, vermakelijkheidsbelasting en een horecavergunning die praktisch op censuur neerkomen als exploitatie van een bioscooptheater erdoor verregaand wordt bemoeilijkt.
Daniël Biltereyst heeft het effect van de filmkeuring voor België in zijn boek Verboden Beelden (2020) op een rijtje gezet. Volgens hem beoordeelde de Belgische commissie in het interbellum bijna zes op de tien films die ze bekeek als min of meer problematisch. Met veel geknipte scènes en geamputeerde films als resultaat.
Film als nieuwe verschijningsvorm moest zich invechten tussen andere kunstvormen als toneeldrama en beeldende kunst. Dat had twee redenen. Het publiek moest geleerd worden hoe een film ‘gelezen’ moest worden en daarom was het begrijpelijk dat de film aanhaakte bij wat het publiek al kende. Daarnaast gaf dat aanleunen tegen gevestigde kunstvormen prestige aan film die in de beginjaren in de hoek van kermisvermaak werd gezet. Geleidelijk werd die band losser en vond film mede door technische ontwikkelingen een eigen vorm.
Begin jaren 1930 brak de geluidsfilm wereldwijd door. Sommige traditionele filmwetenschappers als Rudolf Arnheim zagen die ontwikkeling als een gemis omdat de visuele, fotografische kwaliteiten van film daardoor naar de achtergrond verdwenen. Men zou kunnen beweren dat toen een nieuwe cinematografische esthetiek van de grond af aan moest worden opgebouwd.
Daarnaast speelde als vanouds binnen de film de strijd tussen realisten die de voorstelling van de realiteit als uitgangspunt namen en daardoor een verteltechniek ontwikkelden die zo ‘onzichtbaar’ mogelijk was en de formalisten die de constructie en esthetiek juist benadrukten. Met overigens veel tussenvormen. Het gebruik van geluid en kleur dat vanaf de jaren 1930 de standaard werd zette de formalisten voor de publieksfilm definitief op afstand. De verteltechniek van Hollywood werd dominant en verbande de formalisten naar de marge.
Still van Lon Chaney in West of Zanzibar (1928). Credits: Dr. Macro.
West of Zanzibar is een film die werd gemaakt voordat beide ontwikkelingen, te weten zelfregulering van de filmindustrie en opkomst van de geluidsfilm gingen domineren. De pre-code films kennen een politieke en zedelijke vrijheid die door de invoering van de Hays Code verdween en pas weer door opkomst van een nieuwe generatie filmmakers in de jaren 1960 heroverd werd. Ze surfden mee op de golf van maatschappelijke ontwikkelingen. Niet toevallig werd de Hays Code in 1968 afgeschaft omdat zelfregulering haaks kwam te staan op de sfeer van opstandigheid van de jaren 1960.
Nog om een andere manier is West of Zanzibar interessant en wijkt niet alleen af van de films uit het tijdperk van de Hays Code, maar ook van de hedendaagse politisering door identiteitspolitiek die zich manifesteert in stilzwijgende of indirect opgelegde zelfregulering. West of Zanzibar loopt vooruit op de zuiveringen van toen en nu, en kent voor een hedendaags publiek daarom een verfrissende spontaniteit en niet gezochte anarchie die ondanks de soms barokke esthetiek nog steeds een onvervalste kern aanboort die nauwelijks door externe factoren wordt gesmoord of afgeremd.
De film is grotendeels gelokaliseerd in Afrika en de door fotograaf William Mortensen ontworpen papier-mâché Voodoo maskers geven indirect commentaar op de nieuwe apartheid 90 jaar later die culturele toe-eigening over grenzen heen als verbod wil instellen. (Zie het commentaar over kunstenaar Paul Bogaers en zijn ‘Afrikaanse’ objecten). Ted Browning trok zich zo weinig mogelijk aan van politieke, zedelijke en maatschappelijke grenzen en had het geluk te kunnen werken in een periode waarin de omstandigheden die relatieve vrijheid voor filmmakers mogelijk maakten.
Hetzelfde individu staat op twee verschillende lijstjes van de amusementswebsite Twisted Sifter (zie: betekenis) die zijn samengesteld uit politiefoto’s (mugshot) van het Australische The Sydney Justice & Police Museum dat een collectie heeft ‘met objecten die betrekking hebben op misdaad, politie en rechtsgeschiedenis, waaronder een uitgebreid archief van forensische negatieven van de politie gemaakt door de politie van NSW tussen 1910 en 1964’.
Het wordt er verwonderlijk op als blijkt om welke lijstjes het gaat: ‘Vintage Mugshots from the 1920s’ met 30 dossierfoto’s met mannelijke criminelen en ‘Femme Fatales: 35 Vintage Female Mug Shots’. Een individu kan zowel een mannelijke als vrouwelijke identiteit aannemen. Kleren en vermomming maken blijkbaar de man of de vrouw.
Het gaat om de Italiaans-Australische Eugenia Falleni, alias Harry Crawford alias Jean Ford (1875-1938). De bovenste foto dateert uit 1920 en is waarschijnlijk genomen op de dag van de arrestatie en de onderste uit 1928. Deze vrouw en moeder ging sinds 1899 door het leven als man. Zij trouwde in 1913 met weduwe Annie Birkett die verdween. Falleni werd ervan verdacht haar vermoord te hebben.
De beschrijving bij de bovenste foto is raadselachtig en roept vragen over het huwelijk op: ‘Drie jaar later [= 1917], kort nadat ze aan een familielid had aangekondigd dat ze ‘iets geweldigs aan Harry’ had ontdekt, verdween Birkett’. Ging het hier om een lesbische relatie zoals een artikel in The Sydney Herald Tribune voorzichtig suggereert?
Eugenia Falleni werd ter dood veroordeeld. Dat werd later omgezet in levenslange gevangenisstraf. Ze werd in 1931 na 11 jaar vrijgelaten op voorwaarde dat ze als vrouw leefde. Of ze Annie Birkett vermoord heeft lijkt bij nader inzien niet duidelijk. Wat waren de omstandigheden en het motief voor de moord? Speelde bij haar veroordeling het feit mee dat ze zich als man vermomde en bij het niet voltrekken van het doodsvonnis dat ze een vrouw was?
Ze overleed in 1938 in Sydney bij een verkeersongeluk tijdens een carnavalsoptocht. Dit einde is bijna te mooi, te afsluitend om waar te zien omdat het het verhaal van vermomming en identiteitswissel rond maakt. Vanaf 1978 kent deze stad het jaarlijkse Sydney Gay and Lesbian Mardi Gras dat een van de grootste in z’n soort ter wereld is.
Het bijschrift van deze foto uit de fotocollectie van het voormalige geïllustreerde tijdschrift Het Leven (1906-1941) luidt: ‘Islam. Moslims in gebed [geved] tijdens een feest in Surrey. De schoenen liggen her en der in het gras. Engelse bezoekers kijken toe. Surrey, Engeland, 1928. Het blijkt om de oudste Britse Shah Jahan moskee in Woking te gaan. BFI zegt daarover in een bericht het volgende: ‘The arrival of Islam in Britain was clearly a source of fascination for the newsreel companies (…) We see turbaned men knelt in prayer and embracing each other in a relaxed moment of celebration – probably during the Eid al-Fitr festival, which attracted vast crowds annually.(…) During the annual Eid al-Fitr ceremony, which marks the end of Ramadan, the mosque welcomed hundreds of worshippers from around the country, as well as foreign dignitaries. Here, as in Feast of Eid-ul-Fitr (1924) and Moslem Festival at Woking (1928), prayers take place outside of the mosque itself – perhaps to accommodate the vast numbers of visitors, curious onlookers, and newsreel cameras!’
Er zijn op YouTube (‘Moslem Festival at Woking’) veel filmpjes te vinden over deze viering door de jaren heen. Vanaf 1910. Hier is te zien hoe moslims en bezoekers vanuit de moskee naar het door bomen omzoomde grasveld lopen. Later werden er tenten opgebouwd, zoals ook op bovenstaande foto uit 1928 te zien is.
Wat opvalt uit de bioscoopjournalen en de foto’s is de Engelse blik op iets wat als een oriëntaalse sfeer wordt uitgelegd. Het zijn autoriteiten die als gasten de viering bijwonen. Die blik bevat elementen van verwondering, toenadering, gedogen, zelfbevestiging en hegemonie, maar vooral acceptatie. Zo was het 90 jaar geleden. Zoals het toenmalige Nederland bevatte het Britse Rijk meer islamitische dan christelijke onderdanen. Overigens een feit dat in het huidige Nederland en Verenigd Koninkrijk totaal vergeten lijkt. Ze waren in de overzeese gebieden geconcentreerd. Wat zich hier bij de vieringen aan moslims aandient lijkt een bovenlaag van civilisé’s te zijn. Dat sociologische aspect verklaart wellicht mede de blik van de Engelse autoriteiten.
Het is 1935. Een Amerikaan ziet deze affiche hangen en denkt, ‘goed idee’, een aangenaam reisje naar Duitsland. Beetje Berlijn, beetje München, beetje bierdrinken, beetje bruinhemden met hakenkruizen door de straat zien marcheren. We kunnen met schip, vliegtuig of Zeppelin gaan. Keuze genoeg. Ja, waarom eigenlijk niet? Mooi land, ontwikkeld en cultureel met anständige mensen op wie niets aan te merken valt. Dat volk is hoogst fatsoenlijk zelfs. En de treinen rijden op tijd. Doen? Voor je het weet is het te laat. Het leven is kort.
‘Er moet een duidelijk lik-op-stuk beleid worden opgezet, waarbij alle beschikbare middelen worden ingezet. Hierbij denkt de VVD aan cameratoezicht, preventief fouilleren en het toepassen van het snelrecht. Daarnaast moet Rotterdam behoed worden voor zware en georganiseerde criminaliteit, zoals drugsrunnen, en vrouwenhandel. Ook het bestrijden van kleine criminaliteit zoals winkeldiefstal en auto-inbraak is belangrijk. Dit begint met voldoende politie-inzet. Het slachtoffer moet weer centraal staan en steun van de overheid krijgen.’ Aldus de veiligheidsparagraaf uit het verkiezingsprogramma van de Rotterdamse VVD.
De Rotterdamse VVD stelt dat voor veiligheid ‘alle beschikbare middelen‘ moeten worden ingezet. Dat geeft de staat veel macht waarvan het de vraag is of de staat die macht toebehoort en hoe dat wordt gelegitimeerd. En vooral welke tegenactie dat vanuit de burgerij oproept die voorkomen had kunnen worden. Ik moest aan deze veiligheidsparagraaf van de VVD denken bij lezing van een artikel van Andrew O’Herir over Edward Snowden, Glenn Greenwald, Timothy McVeigh en opperrechter Louis Brandeis. Aanleiding is de tegenaanval van ‘progressieve journalisten’ Michael Kingsley en George Packer op Greenwald die als stoottroepers van de macht fungeren met de conclusie: ‘So the rebels and renegades are under attack not from drones, spooks and imperial stormtroopers, but from so-called liberals who have forgotten the lessons of Justice Brandeis.’
Behalve de rol van een deel van de instutionele media dat optreedt als verdediger van de macht staat de vraag centraal wat de legitimatie door de overheid van het toeëigenen van de macht is. Opperrechter Louis Brandeis is bekend om een afwijkende mening uit 1928 in de zaak Olmstead v. United Statesdie grenzen aan de staatsmacht stelt en op de reactie vanuit de samenleving wijst. O’Herir citeert Brandeis: ‘Onze overheid is de krachtige, de alomtegenwoordige leraar. Ten goede of ten kwade, het leert het hele volk door zijn voorbeeld. Misdaad is besmettelijk. Als de overheid een wetsovertreder wordt, dan kweekt dat minachting voor de wet; het nodigt een ieder uit een ‘wet op zichzelf’ te worden; het nodigt uit tot anarchie. Om te verklaren dat in de toepassing van het strafrecht het doel de middelen heiligt- te verklaren dat de overheid misdaden kan plegen ter veroordeling van een individuele crimineel- zou tot verschrikkelijke vergelding leiden’.
Ziedaar in een notendop het probleem van de staatsmacht dat alle beschikbare middelen meent te mogen inzetten, maar wegwimpelt dat dat op enig moment tot een reactie leidt: kritiek, ongehoorzaamheid of zelfs terrorisme. Een maatschappelijk debat over de grenzen van de staatsmacht wordt door de politiek samen met de institutionele media geblokkeerd. Of het goedbedoelde naïviteit van de VVD is of een doortrapt plan om de centrale macht verder uit te bouwen doet niet terzake. Het resultaat is hetzelfde: verdere inperking van de burgerrechten. De gevestigde politieke partijen spreken bij monde van ministers van het type Ivo Opstelten (Veiligheid boven recht) continu over de plichten van de burger, maar nauwelijks over de plichten van de overheid. Hinkend op een been pocht de overheid dat het het belang van de burger dient. Maar partijen als de VVD roepen hiermee precies de reactie op die ze ‘met alle beschikbare middelen’ zeggen uit te sluiten.