
Aan het begrip autonomie in de kunst moest ik denken bij twee voorbeelden die de laatste tijd in de publiciteit kwamen.
Dat betreft directeur Rein Wolfs van het Stedelijk Museum die door de gemeente Amsterdam politieke doelstellingen over inclusie krijgt opgelegd die direct van invloed zijn op het personeels-, tentoonstellings-, en verzamelbeleid. Precies op die terreinen waar een museumdirecteur zich kan profileren wordt hij tot een marionet van de politiek gemaakt. Uit de publiciteit blijkt dat Wolfs in verwarring is over zijn rol en beseft dat hij de autonomie mist door de dwang van de gemeente.
Dat staat in schril contrast tot vorige museumdirecteuren van het Stedelijk die als sterke mannen bekend stonden en hun eigen weg konden gaan. (‘Sterke mannen‘ zal door scherpslijpers per definitie als politiek incorrect worden afgeserveerd). Terwijl notabene het museum toen formeel nog niet verzelfstandigd was, maar een gemeentedienst was. Of Wolfs hoon of mededogen verdient zal de tijd leren.
Een andere kwestie is de kwestie Roald Dahl en de autonomie van literatuur en andere kunstuitingen. Dat is geen nieuw, maar een zich steeds herhalend debat. Hoewel nu de beweegredenen voor verandering niet meer vanuit de kunst zelf lijken te komen, maar vanuit externe redenen, zoals commercie en opgelegde doelen over inclusie.
Ik herinner me als student Theaterwetenschappen van zo’n 40 jaar geleden dat studenten en docenten felle debatten voerden over de autonomie van toneelteksten. In hoeverre is een toneeltekst heilig of mag een regisseur of dramaturg schrappen, wijzigen en actualiseren?
Dat is minder een zwart-wit tegenstelling dan het lijkt. Want er bestaat overeenstemming over dat toneelteksten aangepast kunnen worden. Sommige zijn onspeelbaar door de lengte, de taal of de ons vreemde gedachtenwereld. En een buitenlandse toneeltekst is door de vertaling toch al niet meer een zuivere brontekst.
Er bestond toen wel consensus over de voorwaarde dat een aanpassing in het verlengde van de geest van de toneeltekst wordt aangebracht. Hoe breed die marge ook is.
Denk aan de verfilming van Shakespeare’s Richard III dat naar een fascistisch Engeland anno 1930 wordt verplaatst. Dat ligt niet alleen in het directe verlengde van de originele toneeltekst, maar versterkt deze door de thematiek ‘machtsuitoefening’ en ‘corruptie’ te accentueren en zo een hedendaags publiek via een omweg meer begrip over de oorspronkelijk toneeltekst te geven. Dat is de functie van kunst. Juist daar is het bij de tamelijk botte aanpassingen van het werk van Dahl ontspoord. De geest van zijn boeken is erdoor aangetast.
Is het streven naar autonomie op allerlei terreinen de correctie van een doorgeschoten ontwikkeling richting doelmatigheid en rationalisatie waarin alles met elkaar is verknoopt en dat bij nader inzien als naïef kan worden omschreven? Hoe heeft dat zijn weerslag op de kunsten?
Hoe kan kunst terugvechten en autonoom zijn in een complexe wereld vol deelbelangen waarin marketing, politiek en publiciteit de boventoon voeren? Dat zijn actuele gesprekspunten in een nog niet afgerond debat waar velen zich een mening over vormen.