
In 1928 bracht het 9de Songfestival in Tallinn een grote ‘volkszee’ op de been die het nog nooit had gegeven. Zoals de Estse schrijver Jaan Kross zou zeggen, met liederen in de boerentaal.
Dat was in de geschiedenis ook wel nodig met de afwisselde Duitse, Deense, Zweedse, Poolse, Litouwse en Moskovische machten die aasden op het toenmalige Lijfland met als kroonjuweel Reval (Duitse naam van Tallinn).
Een songfestival is een uiting van nationalisme. Met solidariteit als steunbetuiging, de nationale taal als vehikel voor nationaal bewustzijn en massaliteit als teken aan buitenlandse invloeden om het niet te wagen.
Maar het hielp niet, in 1940 vielen de Moskovieten Estland binnen. Dat was voorlopig het einde van het lied. Een songfestival als zwanenzang. Een laatste manifestatie vóór het sterven. Pas in 1991 herwon Estland autonomie na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en kwam als land weer tot leven.
