Er waart een spook door de beeldende kunst – het spook van handjeklap, ons-kent-ons en vriendjespolitiek. Net als bij het Communistische Manifest van Marx en Engels gaat dat over economie en klassenstrijd. Ofwel, over macht en eigendom.
Afgelopen week was er op Facebook een levendige discussie over niet-professionele kunstenaars die in een kunstmuseum worden gepresenteerd. Velen hadden er een gefundeerde mening over. Aanleiding was een expositie van Herman van Veen in Singer Laren. Bijna allen vonden dit een slechte, ongewenste ontwikkeling.
Niet alleen in kunstmusea kan de selectie van kunstenaars worden bepaald door niet-kwalitatieve criteria, maar door handjeklap, ons-kent-ons en vriendjespolitiek. Herman van Veen in Singer Laren, Pieter van Vollenhoven in Museum JAN of toenmalig koningin Beatrix als gastconservator in het Stedelijk Museum.
Er zijn media die hetzelfde doen. Ze ondermijnen daarmee hun legitimiteit om vrij en onverveerd op vriendjespolitiek in de museumsector te reageren. Een hoofdredactie zou dat moeten bewaken en paal en perk stellen aan de nevenactiviteit van individuele redacteuren. Bij de Volkskrant speelt zo’n kwestie met literatuurrecensent Arjan Peters.
Wie regelmatig galeriehouders spreekt weet hoe moeilijk ze het hebben om het hoofd boven water te houden en hoe lastig het voor hen is om kunstjournalisten van belangrijke kranten als NRC, de Volkskrant, Het Parool of Trouw naar hun galerie te halen. Dat geldt ook voor galeries die al vele jaren bezig zijn, deelnemen aan beurzen, met goede kunstenaars werken en spetterende prestaties maken.
Dit beleid van deze zogenaamde kwaliteitsmedia is logisch omdat de ruimte in deze kranten voor galeries nu eenmaal schaars is. Het onderscheidingsvermogen van galeristen is genoeg ontwikkeld om te erkennen dat bij een goede presentatie het gerechtvaardigd is als een collega-galerie media-aandacht krijgt. Zo fair en professioneel zijn galeristen, hoewel jaloezie ingebakken is.
Maar ze zien ook wanneer er sprake is van vriendjespolitiek en de aandacht in de krant totaal niet gerechtvaardigd is. Zo’n voorbeeld van het laatste is een artikel van Arjen Ribbens in NRC over Madé van Krimpen die afgelopen zomer een galerie aan de Prinsengracht in Amsterdam opende. Zij is dochter van oud-museumdirecteur en -galerist Wim van Krimpen.
De noodzaak voor het artikel valt niet te ontdekken. De galerie specialiseert zich in multiples, maar dat doet Harry Ruhé met Galerie A al meer dan 40 jaar. Hij heeft een waardevolle catalogus opgebouwd. Wat heeft Madé van Krimpen bereikt? Dit roept de vraag op waarom zij zo’n prominente plek in NRC krijgt. Notabene een hele pagina in de papieren editie, terwijl normale galeriebesprekingen het doorgaans moeten doen met een klein, afgemeten kader.
Foto: Schermafbeelding van deel artikel ‘Interview; Nieuwe galerie Multiplemadé richt zich op kunst ‘die geen 10.000 euro kost’’ van Arjen Ribbens in NRC, 9 september 2020.